3.5Bewijsoverwegingen
Bij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank het volgende voorop. Zedenzaken zijn bewijstechnisch lastige zaken en kenmerken zich doorgaans door het feit dat slechts twee personen aanwezig zijn geweest bij de (gestelde) seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Veelal is het ook zo dat de (belastende) verklaring van het vermeende slachtoffer lijnrecht tegenover de (ontkennende) verklaring van de verdachte staat. Getuigen van de gebeurtenissen zijn er vaak niet. Ook in deze zaak is dit het geval.
Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, dient sprake te zijn van steunbewijs. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige verklaarde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal (zie in dit verband ook de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, o.a. ECLI:NL:HR:2020:637). Die ondersteuning hoeft niet te zien op alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat de verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring ‘niet op zichzelf staat’, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. Tussen de verklaringen van het vermeende slachtoffer en het overige bewijsmateriaal mag niet een te ver verwijderd verband bestaan. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
De rechtbank zal eerst toetsen of de verklaring van [slachtoffer] op zichzelf beschouwd betrouwbaar kan worden geacht. De rechtbank zal – indien zij tot de conclusie zou komen dat die verklaring betrouwbaar is – vervolgens beoordelen of de verklaring van [slachtoffer] in voldoende mate wordt gesteund door ander bewijs.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer]
De verdediging heeft betoogd dat de verklaringen van [slachtoffer] onbetrouwbaar zijn en niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd. De verdediging heeft er daarbij op gewezen dat de moeder en de verdachte hebben verklaard dat [slachtoffer] van jongs af aan leugens vertelde, dat dit ook is terug te lezen in verklaringen van derden, en dat haar verklaringen ongerijmd- en tegenstrijdigheden bevatten.
De rechtbank overweegt dat de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] dient plaats te vinden aan hand van onder meer de authenticiteit, concreetheid en gedetailleerdheid daarvan. Daarbij is ook van belang of de verklaringen consistent zijn.
De rechtbank volgt de verdediging niet en is van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer] authentiek, gedetailleerd en consistent zijn. Zij neemt daarbij het volgende in aanmerking. [slachtoffer] vertelt uitvoerig over een verkrachting op 28 april 2021: over de totstandkoming van het letsel, de posities waarin zij lag, dat haar BH door de verdachte omhoog werd getrokken en hoe de verdachte zichzelf na afloop schoonmaakte met een handdoek.
Ook over de aanvang en de duur van de periode van het misbruik is [slachtoffer] concreet en heeft zij naar oordeel van de rechtbank authentiek verklaard. Zij benoemt steeds dezelfde
- specifieke - volgorde van de seksuele handelingen. Het misbruik begon volgens [slachtoffer] een maand voor haar dertiende verjaardag met het aanraken van de geslachtsdelen van de verdachte en haar geslachtsdelen, voortkomend uit het masseren van de rug en schouders van de verdachte. Deze aanrakingen gingen op andere momenten over in orale seks en anale seks. Later heeft ook vaginale seks plaatsgevonden. De verklaring over de aanvang van het misbruik is naar het oordeel van de rechtbank in eigen woorden verteld en de beleving van de toen twaalfjarige [slachtoffer] , zoals zij daar recent verslag van heeft gedaan, komt leeftijdsconform over. [slachtoffer] vertelt over de omstandigheden waaronder het misbruik heeft plaatsgevonden consistent dat het misbruik is begonnen onder het mom van massages en op latere leeftijd veelal gebeurde in het weekend op ‘de grote schoonmaakdag’ in de woonkamer of de slaapkamer van haar ouders, op het moment dat haar moeder aan het douchen was. Er was geen vaste frequentie, maar in het laatste jaar was het een keer per week. Het misbruik zou ook wel eens een tijd zijn gestopt. Ook benoemt zij specifieke details: de verdachte is gesteriliseerd, gebruikte bijna nooit een condoom, maar wel vaak een handdoek waar hij dan in klaarkwam. Ze droeg vaker een maandverband omdat haar onderbroek vies werd van het sperma van de verdachte.
De rechtbank overweegt dat [slachtoffer] over de kern van de verwijten, namelijk de duur en de aard van de seksuele handelingen consistent en niet tegenstrijdig heeft verklaard. Dat [slachtoffer] ook heeft verklaard dat het misbruik wel eens een aantal maanden is gestopt, eenmaal aan het begin van de middelbare school en nadat zij in het ziekenhuis was opgenomen met een eetstoornis en dat de ontucht niet altijd frequent was, draagt naar oordeel van de rechtbank bij aan de betrouwbaarheid van haar verklaringen; dat zij deze aspecten benoemt, wekt de indruk dat zij open en eerlijk is geweest over hetgeen wel heeft plaatsgevonden. De rechtbank merkt verder op dat [slachtoffer] na de vermeende verkrachting op 28 april 2021 in de middag is weggelopen van huis. Ze zwerft dan eerst een paar uur over straat, totdat haar vriendin [getuige 1] contact met haar opneemt naar aanleiding van een telefoontje van de verdachte met getuige Vaandrager. Dan pas vertelt zij voor het eerst haar verhaal. Uit het dossier volgt dat ze, ook nadat ze haar verhaal aan haar vriendin heeft verteld, nog twijfelt of ze aangifte moet doen. Deze gang van zaken komt naar het oordeel van de rechtbank authentiek over.
De rechtbank constateert dat [slachtoffer] over bepaalde gebeurtenissen of omstandigheden ten aanzien van het misbruik soms wisselend heeft verklaard, bijvoorbeeld over het misbruik in Delftse Hout, of over hoelang de seks duurde. Anders dan de verdediging heeft betoogd is de rechtbank van oordeel dat het enkele feit dat in verklaringen op punten tegenstrijdigheden of lacunes voorkomen, deze verklaringen op zichzelf nog niet onbetrouwbaar maken. Zulke tegenstrijdigheden of lacunes kunnen goed hun oorzaak vinden in de feilbaarheid van het menselijk geheugen, teweeggebracht door emoties als gevolg van het delict, tijdsverloop of de persoon van het slachtoffer. De rechtbank vindt deze discrepanties of lacunes in de verklaringen van [slachtoffer] , mede gelet op de jonge leeftijd van [slachtoffer] bij de aanvang van het misbruik, de duur van het misbruik en de frequentie van het misbruik niet afdoen aan de betrouwbaarheid. Het gaat om de totale indruk die de verklaringen maken en de wijze waarop zij zijn afgelegd.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer] betrouwbaar zijn en voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
De rechtbank merkt voor de volledigheid op dat de rapportage van [naam 2] inzake het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] niet tot de bewijsmiddelen is gebezigd en derhalve geen onderdeel uitmaakt van de bewijsconstructie. De rechtbank acht een nadere motivering ten aanzien van het verweer van de raadsman, inhoudende het standpunt dat de rapportage buiten beschouwing dient te worden gelaten, dan ook niet noodzakelijk. Nu het rapport niet tot het bewijs dient, ziet de rechtbank geen aanleiding om de zaak aan te houden voor het benoemen van een andere deskundige.
Oordeel van de rechtbank over het alternatieve scenario
Door de verdediging is het volgende alternatieve scenario geschetst. De verdachte heeft verklaard dat hij geen seksuele handelingen met [slachtoffer] heeft verricht. Hij heeft op 28 april 2021 in de ochtend, zo ook getuige [getuige 2] heeft verklaard, seks gehad met getuige [getuige 2] . Hij heeft geëjaculeerd in een handdoek, waarna hij deze in de wasmand in het washok heeft gelegd. Een mogelijkheid volgens de verdediging is dat [slachtoffer] daarna bewust het DNA op deze handdoek bij zichzelf heeft aan- en ingebracht. Immers, het gaat volgens de verdachte niet om sperma dat is aangetroffen, maar om een Y-chromosomaal DNA profiel dat overeenkomt met dat van hem. De hypothese:
“Aangeefster heeft celmateriaal afkomstig van cliënt, afkomstig van een door cliënt gebruikte handdoek, bij zichzelf ingebracht.”,zoals verder uiteengezet in de e-mail van de raadsman van 27 juni 2023 en gevoegd bij het proces-verbaal van de terechtzitting van 4 oktober 2023 zou middels een FIT-gesprek en eventueel verder onderzoek verder moeten worden onderzocht, aldus de verdediging.
De rechtbank overweegt het volgende. De aangeefster heeft op 28 april 2021, nog op dezelfde dag als de vermeende verkrachting, een verklaring afgelegd. De verklaringen van de verdachte en getuige [getuige 2] zijn ruim een half jaar later opgenomen. Zij waren toen al op de hoogte van de beschuldigingen, zo heeft de verdachte zelf ter terechtzitting verklaard. De rechtbank houdt sterk rekening met de mogelijkheid dat de verklaringen van de verdachte en de getuige, waarin zij onder meer verklaren over het verloop van de ochtend op elkaar zijn afgestemd. De rechtbank acht de verklaringen van de verdachte en getuige [getuige 2] , gelet op de familierelatie en het tijdsverloop tussen het informatieve gesprek van [slachtoffer] en het moment dat de verdachte en getuige [getuige 2] voor het eerst zijn gehoord, inherent minder betrouwbaar.
De door de verdediging gestelde hypothese gaat uit van de premisse dat de verdachte en getuige [getuige 2] de ochtend van 28 april 2021 geslachtsgemeenschap zouden hebben gehad, waarbij de verdachte is klaargekomen in een handdoek, die hij vervolgens in het washok heeft gelegd. Gelet op het voorgaande kan echter niet worden vastgesteld en dus ook niet als uitgangspunt worden genomen, dat er seksueel contact heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en getuige [getuige 2] op 28 april 2021 en dat er een handdoek met zaadvocht waarin zich Y-chromosomaal DNA van de verdachte bevond, in het washok is gelegd die door aangeefster gebruikt zou kunnen zijn om dit DNA van de verdachte dit bij zichzelf aan- en in te brengen.
Bovendien is de rechtbank van oordeel dat het geschetste alternatieve scenario onvoldoende concreet is om een deskundige aannames hierover te laten doen. De verdediging heeft ter terechtzitting zich op het standpunt gesteld dat het geschetste alternatieve scenario een mogelijkheid is, maar dat er meerdere scenario’s mogelijk zijn. Er zijn te veel onbekende relevante variabelen op basis van de verklaringen in het dossier. Het scenario blijft te vaag en leidt daarom tot weinig robuuste conclusies en/of (daarmee) tot een geringe bewijskracht. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek tot het organiseren van een FIT-gesprek afwijzen.
De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat het door de verdediging aangedragen alternatieve scenario niet aannemelijk is geworden.
Steunbewijs
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de betrouwbaar geachte verklaringen van de aangeefster in voldoende mate worden ondersteund door ander bewijsmateriaal afkomstig van een andere bron. De rechtbank beantwoordt ook die vraag bevestigend en neemt daarbij de volgende bewijsmiddelen voor alle tenlastegelegde feiten in aanmerking.
a.
De deskundigenrapportages forensisch DNA-onderzoek
De verklaringen van de aangeefster vinden steun in de DNA-rapportages van het TMFI. Hoewel de rapportages op zichzelf bezien geen sluitend bewijs voor de verkrachting of de ontucht geven, zijn zij voldoende redengevend om als steunbewijs te dienen voor de aangifte.. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. Het TMFI heeft onderzoek gedaan naar een Y-chromosomaal DNA-profiel dat diep vaginaal, op de buitenste schaamlippen en de binnenste schaamlippen bij de aangeefster is aangetroffen. Daarnaast is er een Y-chromosomaal DNA-profiel op het maandverband dat aangeefster droeg en het kruis van haar onderbroek aangetroffen. Het TMFI concludeert dat de bevindingen meer dan 70 miljoen keer waarschijnlijker zijn indien deze cellen van de verdachte of van een man die in mannelijke lijn nauw verwant is aan de verdachte zijn, dan dat deze cellen van een willekeurige, niet aan de verdachte verwante man zijn. Nu er geen aanwijzingen zijn dat mannelijke familieleden van de verdachte seksueel contact met de aangeefster hebben gehad, en ook het alternatieve scenario niet aannemelijk is geworden, ziet de rechtbank de conclusies uit het DNA-onderzoek als ondersteuning voor de verklaring van [slachtoffer] .
Voorts heeft het TMFI onderzoek gedaan naar het mogelijk aanwezig zijn van celmateriaal van [verdachte] in de bemonstering aan de binnenzijde van de linker beha cup van de aangeefster. Het TMFI concludeert dat, bezien in het licht van twee elkaar uitsluitende hypothesen, de resultaten van het onderzoek aan de bemonstering extreem veel waarschijnlijker zijn indien de bemonstering DNA bevat van het [slachtoffer] en [verdachte] dan wanneer de bemonstering DNA bevat van het [slachtoffer] en één onbekende, niet aan [verdachte] verwante persoon. Deze conclusie sluit aan bij de verklaring van [slachtoffer] dat de verdachte op 28 april 2021 haar sport BH omhoog zou hebben getrokken.
De DNA-rapportages weerspreken naar het oordeel van de rechtbank de verklaringen van de verdachte dat hij geen seksueel contact heeft gehad met de aangeefster en bevestigen de verklaring van de aangeefster.
De verklaring van [getuige 1]
De getuige, een vriendin van [slachtoffer] , werd op 28 april 2021 door de verdachte gebeld. In dit gesprek vertelt hij haar dat hij iets doms had gedaan en dat de aangeefster daardoor was weggelopen. De getuige had contact opgenomen met de aangeefster, waarna zij hadden afgesproken elkaar te ontmoeten. Toen de getuige vroeg wat er aan de hand was vertelde de aangeefster in eerste instantie dat zij ruzie had gehad met haar ouders (moeder en stiefvader) en het uit de hand was gelopen. De getuige nam letsel waar in het gezicht van de aangeefster. Uiteindelijk heeft de aangeefster verteld dat de verdachte haar heeft verkracht. De getuige hoorde de aangeefster dit zachtjes zeggen. Zij zag dat de aangeefster hopeloos was en op het punt stond om te huilen. Deze, door de getuige waargenomen emoties kunnen naar het oordeel van de rechtbank goed passen bij de door aangeefster omschreven verkrachting.
De verklaringen van verdachte en het letsel
De verdachte heeft verklaard dat hij aangeefster met de rug van zijn hand aan de zijkant van haar hoofd heeft geraakt en dat hij haar tegen haar keel wegduwde. Ook heeft de verdachte bij de politie verklaard dat hij klaarkomt in een handdoek als zijn vrouw niet wilt lekken. Het detail van de gebruik van de handdoek past bij de verklaring van de aangeefster dat de verdachte tijdens de seks met haar vaker gebruik maakte van een handdoek om in klaar te komen.
De rechtbank is van oordeel dat het zeer aannemelijk is dat [slachtoffer] dit feit uit eigen ervaring weet en niet, anders dan de verdediging heeft aangevoerd, dat zij de verdachte dit een keer heeft horen roepen tijdens de seks met zijn partner.
Dwang door geweld
Voor de mate van geweld die vereist is in de zin van artikel 242 Sr, bevat het strafdossier naar het oordeel van de rechtbank voldoende wettig en overtuigend bewijs. [slachtoffer] heeft verklaard dat toen de verdachte seksuele handelingen bij haar verrichtte, zij zich daar meermalen tegen heeft verzet en dat haar verzet ook steeds feller werd. Zij heeft dit zowel verbaal als fysiek gedaan. Daar komt bij dat van de verkrachting op 28 april 2021 letsel is waargenomen bij [slachtoffer] en de verdachte zelf ook heeft verklaard dat hij haar heeft geslagen en bij de keel heeft geduwd. [slachtoffer] heeft verklaard zichzelf in veiligheid te willen brengen, omdat naast haar verzet, ook het geweld door de verdachte toenam.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat de verdachte de aangeefster heeft gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen, zowel bij het onder 3 als onder 4 tenlastegelegde. Aldus heeft de verdachte een situatie laten ontstaan waarin de aangeefster redelijkerwijs geen weerstand tegen kon bieden. De rechtbank concludeert op basis van dit alles dat de verdachte met de tenlastegelegde dwang opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer seksuele handelingen tegen haar wil heeft ondergaan.
Overig
Alvorens tot een eindconclusie te komen merkt de rechtbank ten aanzien van stukken, verklaringen en/of omstandigheden in het dossier die het wettig bewijs zouden weerspreken, nog het volgende op. Uit het dossier en de verklaringen van alle familieleden blijkt dat het huis waar de verdachte en zijn familie wonen, zeer gehorig is. De rechtbank neemt deze omstandigheid dan ook als een gegeven aan. Zij overweegt daarbij echter dat dit gegeven niet betekent dat het misbruik niet zou hebben kunnen plaatsvinden en is van oordeel dat dit gegeven het wettig bewijs, maar ook de overtuiging van de rechtbank, niet weerspreekt.
Een ander veel terugkerend onderwerp in het dossier is dat [slachtoffer] een vooropgezet plan zou hebben om de verdachte en haar familie ‘er in te luizen’ en dat zij alles heeft verzonnen. Zij zou namelijk boos zijn omdat zij uit huis zou moeten en/of zou op deze manier hulp krijgen van instanties om een prettig huis te krijgen. De rechtbank overweegt hiertoe dat uit het dossier en de verklaringen van aangeefster, haar broer, moeder en de verdachte, duidelijk blijkt dat de verhoudingen binnen de familie verstoord waren/zijn. De moeder van [slachtoffer] en de verdachte schetsen een beeld van [slachtoffer] waaruit zou blijken dat zij onbetrouwbaar is en ook [slachtoffer] zelf zegt dat zij in het verleden wel eens loog over zaken.
De rechtbank is van oordeel dat, hoewel het goed kan zijn dat [slachtoffer] als kind of puber over zaken gelogen heeft of een grote fantasie heeft gehad, het bewijs van het misbruik en de verkrachtingen hierdoor niet weersproken wordt. De rechtbank wijst hierbij onder meer op het aangetroffen DNA en de omstandigheden waaronder [slachtoffer] haar verhaal voor het eerst heeft verteld aan [getuige 1] , die haar pas belde nádat zij bericht kreeg van de verdachte. De rechtbank acht dit scenario dan ook onaannemelijk en schuift dit terzijde.
Concluderend acht de rechtbank, gelet op de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.