ECLI:NL:RBDHA:2024:20859
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel in het kader van asielprocedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel die aan eiseres was opgelegd op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres, die een asielaanvraag had ingediend, was van mening dat de maatregel onrechtmatig was, omdat zij geen rechtsbijstand had gekregen en de behandeling van haar asielaanvraag niet zorgvuldig was verlopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemachtigde van eiseres op 22 november 2024 de gronden van het beroep heeft ingediend, waarna verweerder op 28 november 2024 heeft gereageerd. De rechtbank heeft op 29 november 2024 het onderzoek gesloten.
De rechtbank overweegt dat de bewaringsrechter niet bevoegd is om een inhoudelijk oordeel te geven over de rechtmatigheid van een besluit op een asielaanvraag. De rechtbank kan enkel beoordelen of de procedure om een beslissing te nemen over het recht om het grondgebied te betreden met de nodige zorgvuldigheid en voortvarendheid wordt uitgevoerd. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die de vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken. Eiseres heeft aangegeven gezond te zijn en geen problemen te hebben met de oplegging van de maatregel.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.