ECLI:NL:RBDHA:2024:20858
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- S. Ketelaars - Mast
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsdocument EU/EER voor verblijf bij minderjarige Nederlandse kinderen
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER voor verblijf bij zijn minderjarige Nederlandse kinderen. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 13 maart 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 26 juni 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. De rechtbank heeft het beroep op 21 oktober 2024, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de minister.
De rechtbank beoordeelt de afwijzing van eisers aanvraag om de afgifte van een document waaruit blijkt dat hij een afgeleid verblijfsrecht heeft op grond van artikel 20 van het VWEU en het arrest van het Hof van 10 mei 2017 inzake Chavez-Vilchez. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en is van oordeel dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen. Uit het arrest Chavez-Vilchez volgt dat een derdelander een afgeleid verblijfsrecht ontleent aan het verblijfsrecht dat een Unieburger van rechtswege heeft op grond van artikel 20 van het VWEU, indien vanwege de afhankelijkheid van de Unieburger de weigering van verblijf aan die derdelander tot gevolg zou hebben dat de Unieburger feitelijk gedwongen wordt het grondgebied van de EU te verlaten.
De rechtbank concludeert dat de minister in het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd waarom het besluit niet in strijd is met het recht op familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Het beroep is ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug en ook geen vergoeding van zijn proceskosten.