ECLI:NL:RBDHA:2024:20853
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van een vrijheidsontnemende maatregel in het kader van asielprocedures
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 december 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de vrijheidsontneming van een eiser, die een asielaanvraag heeft ingediend. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigden, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie, waarbij hem op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geen rechtsbijstand heeft gekregen, wat volgens de gemachtigde van eiser bijzondere individuele omstandigheden met zich meebrengt die de rechtmatigheid van de grensdetentie in twijfel trekken.
De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarbij partijen toestemming hebben verleend om de zaak buiten zitting af te doen. De gemachtigde van eiser heeft op 22 november 2024 de gronden van het beroep ingediend, waarop de verweerder op 28 november 2024 heeft gereageerd. De rechtbank heeft op 29 november 2024 het onderzoek gesloten.
In haar overwegingen heeft de rechtbank benadrukt dat de bewaringsrechter niet bevoegd is om een inhoudelijk oordeel te geven over de rechtmatigheid van een asielaanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die de vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Minister voldoende voortvarend handelt in de behandeling van de asielaanvraag en dat er geen aanleiding is om te oordelen dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Daarom heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.