ECLI:NL:RBDHA:2024:20851

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
NL24.45664
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een vrijheidsontnemende maatregel in het kader van asielprocedures

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 december 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de vrijheidsontneming van een eiser, die een asielaanvraag had ingediend. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigden, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie, waarbij hem op 16 november 2024 een vrijheidsontnemende maatregel was opgelegd op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

De rechtbank overwoog dat de vrijheidsontnemende maatregel was opgelegd in het kader van het grensbewakingsbelang en dat deze niet voortgezet mocht worden indien er bijzondere individuele omstandigheden waren die de vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maakten. De gemachtigde van de eiser voerde aan dat er geen zorgvuldige behandeling van de asielaanvraag had plaatsgevonden en dat de eiser geen rechtsbijstand had gekregen, wat volgens hem de maatregel onrechtmatig maakte. De rechtbank oordeelde echter dat de bewaringsrechter niet bevoegd was om een inhoudelijk oordeel te geven over de rechtmatigheid van de asielaanvraag en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de vrijheidsontneming onrechtmatig maakten.

De rechtbank concludeerde dat de Minister voldoende voortvarend had gehandeld in de behandeling van de asielaanvraag en dat de vrijheidsontnemende maatregel niet onrechtmatig was. De rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding af en legde uit dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter C.I.H. Kerstens-Fockens in aanwezigheid van griffier M.C. Bakker en werd openbaar gemaakt, met de mogelijkheid voor de eiser om binnen een week hoger beroep aan te tekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.45664

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A.M.V. Bandhoe),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: M. Smeulders).

Procesverloop

Bij besluit van 16 november 2024 (het bestreden besluit) is aan eiser met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Partijen hebben toestemming verleend om de zaak buiten zitting af te doen. [1] De gemachtigde van eiser heeft op 22 november 2024 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft hierop op 28 november 2024 gereageerd. De rechtbank heeft op 29 november 2024 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Als de rechtbank bij de beoordeling van het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen niet gerechtvaardigd is, verklaart zij het beroep gegrond. [2]
2. Een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw wordt opgelegd in het kader van het grensbewakingsbelang. [3] Deze wordt niet opgelegd of voortgezet indien sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken.
3. Omdat de maatregel is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
4. De gemachtigde van eiser voert aan dat er geen sprake is van een zorgvuldige behandeling van eisers asielaanvraag. Eiser heeft geen advocaat gekoppeld gekregen die zijn belangen behartigt bij zijn asielaanvraag. Omdat eiser geen rechtsbijstand heeft gekregen, zijn er bijzondere individuele omstandigheden aanwezig die de grensdetentie onrechtmatig maken. Eisers asielaanvraag leent zich er onder deze omstandigheden niet voor om binnen de grensprocedure te worden afgedaan. Verweerder behandelt de asielaanvraag onvoldoende voortvarend, eiser heeft nog geen aanmeldgehoor gehad.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Een bewaringsrechter moet bij grensdetentie beoordelen of de procedure om een beslissing te nemen over het recht om het grondgebied te betreden met de nodige zorgvuldigheid en voortvarendheid wordt uitgevoerd. [4] De bewaringsrechter is niet bevoegd om een inhoudelijk oordeel te geven over de rechtmatigheid van een besluit op een asielaanvraag. Over de zorgvuldigheid van de behandeling van eisers asielaanvraag kan de rechtbank daarom in deze procedure geen oordeel geven.
7. Volgens vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter [5] hoeft verweerder bij toepassing van de grensprocedure niet al bij het opleggen van de maatregel een pré-toets te verrichten naar de inwilligbaarheid van het asielverzoek. Daarnaast moet verweerder een redelijke termijn worden gegeven om onderzoek te verrichten naar het asielverzoek van de vreemdeling en naar de vraag of dit verzoek zich leent voor afdoening in de grensprocedure. Daarbij wordt de beslissing hierover in beginsel genomen na het nader gehoor, omdat dan alle relevante feiten bekend zijn. Verweerder moet tijdens de behandeling van het asielverzoek in de grensprocedure voortdurend afwegen of het asielverzoek zich nog steeds leent voor afdoening in de grensprocedure. [6] Of verweerder die beoordeling voldoende voortvarend heeft verricht, kan slechts terughoudend worden getoetst in deze procedure.
7.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat verweerder in deze zaak onvoldoende voortvarend handelt. Uit het dossier blijkt dat eiser op 19 november 2024 een aanmeldgehoor heeft gehad en op 26 november 2024 een nader gehoor. Op 27 november 2024 heeft verweerder de vrijheidsontnemende maatregel opgeheven omdat eisers asielaanvraag verder zal worden behandeld in de verlengde asielprocedure.
8. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van bijzondere individuele omstandigheden die vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken. Eiser heeft aangegeven last te hebben van chronische hoofdpijn en hiervoor medicatie te gebruiken. Verder heeft eiser aangegeven geen problemen te hebben met de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. Bij medische problemen of klachten kan eiser zich wenden tot de medische dienst in het detentiecentrum. Niet is gebleken dat eiser detentieongeschikt is.
9. Nu ook anderszins niet gebleken is dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, is het beroep ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Op grond van artikel 94, zesde lid, van de Vw.
3.Op grond van artikel 5.1a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 13 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3794.
5.Zie de uitspraken van de Afdeling van 3 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1451 en 1452.
6.Zie paragraaf C1/2.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.