ECLI:NL:RBDHA:2024:20849

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
AWB 24/18914 en NL24.45793
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen plaatsingsbesluit en vrijheidsbeperkende maatregel van een Syrische asielzoeker

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep van een Syrische asielzoeker tegen een plaatsingsbesluit van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COa) en een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De eiser, geboren op een onbekende datum en met een V-nummer, was geplaatst in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen na een incident op 30 oktober 2024, waarbij hij zich bedreigend had gedragen met een mes. Het COa had besloten tot deze plaatsing op basis van eerdere incidenten en de ernst van het gedrag van eiser, die volgens hen een zeer grote impact had.

Eiser betwistte de beschuldigingen en stelde dat zijn gedrag niet opzettelijk bedreigend was. Hij voerde aan dat de COa-medewerkers hem niet respectvol behandelden door over zijn gebedskleed te lopen en dat de politie had aangegeven dat de situatie niet aangiftewaardig was. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het COa op goede gronden had besloten tot de plaatsing in de HTL, en dat de gedragingen van eiser als zeer ernstig werden beschouwd. De rechtbank vond de verslaglegging van de incidenten voldoende aannemelijk en oordeelde dat het gebruik van een mes in deze context niet gerechtvaardigd was.

De rechtbank verklaarde zowel het beroep tegen het plaatsingsbesluit als het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel ongegrond. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep tegen het plaatsingsbesluit, terwijl tegen de vrijheidsbeperkende maatregel geen rechtsmiddel openstond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/18914 en NL24.45793

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer:],
(gemachtigde: mr. R.J. Schenkman),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers, het COa,

alsmede

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Inleiding

Bij besluit van 2 november 2024 (het plaatsingsbesluit) heeft het COa besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid van de Regelingen verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen.
Bij besluit van 1 november 2024 (de vrijheidsbeperkende maatregel) heeft de minister aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser heeft tegen het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel beroep ingesteld. [1]
Het COa heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 6 december 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Bestreden besluiten
1. Het COa heeft bij het plaatsingsbesluit besloten om eiser met ingang van 2 november 2024 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Het COa heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen met een zeer grote impact. Volgens het COa zijn deze gedragingen, wat betreft aard en omvang, zodanig ernstig dat zij plaatsing in de HTL rechtvaardigen. Eiser is eerder negatief in beeld geweest vanwege verschillende incidenten die plaatsvonden op de COa-locatie, waaronder viermaal verwijtbaar brandgevaar. Het COa heeft in het licht van deze gebeurtenissen verschillende acties ondernomen om positieve gedragsverandering bij eiser teweeg te brengen. Zo zijn er correctiegesprekken gevoerd, is drie keer een ROV2-maatregel opgelegd als gevolg van eerdere incidenten, en is een begeleidingsplan opgesteld gericht op het naleven van huisregels. Deze maatregelen hebben volgens het COa niet geleid tot gedragsverbetering, gezien de ernst en escalatie van het incident op 30 oktober 2024.
1.1.
Ten aanzien van de gedragingen met een zeer grote impact vermeldt het COa dat eiser op 30 oktober 2024 op de opvanglocatie in Schalkhaar zich bedreigend heeft gedragen tijdens de instroom van een nieuwe kamergenoot. Eiser heeft in zijn kamer, volgens waarnemingen van de betrokken medewerkers, herhaaldelijk een mes met een lemmet van 12,5 cm op zijn eigen keel geplaatst en het mes richting de medewerkers gericht. Eiser maakte viermaal een steekbeweging richting de borst van beide medewerkers. Hij stond hierbij in de deuropening van de kamer, waardoor de vluchtmogelijkheden voor de medewerkers en bewoners werden beperkt. De medewerkers gaven later aan dat de situatie zodanig bedreigend was dat zij niet durfden te communiceren via de portofoon, uit angst dat dit tot verdere escalatie van zijn gedrag zou leiden, aldus de weergave van het COa.
2. De minister heeft eiser door middel van de vrijheidsbeperkende maatregel verplicht om zich met ingang van 1 november 2024 op te houden in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bij het besluit gevoegde plattegrond aangegeven gebieden. Volgens de minister vordert het belang van de openbare orde het opleggen van de maatregel op grond van artikel 56 van de Vw. Dit blijkt uit het plaatsingsbesluit van het COa van 2 november 2024 en de incidenten die daarin zijn opgenomen. De minister is niet gebleken van omstandigheden die in de weg staan aan het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.

Het beroep ten aanzien van het plaatsingsbesluit

Beroepsgronden van eiser
3. Eiser betwist het incident en betoogt dat geen sprake is geweest van een opzettelijke bedreiging van de COa-medewerkers met een mes. Eiser stelt dat hij de COa-medewerkers aanvankelijk welkom heeft geheten, waarna zij direct begonnen met het doorzoeken van zijn kamer omdat zij naar eigen zeggen een rooklucht waarnamen. Tijdens deze doorzoeking liepen zij door de kamer en over het gebedskleed dat op de grond lag. Hij heeft hen verzocht niet over het kleed te lopen, maar raakte geïrriteerd toen zij dit verzoek negeerden. Ook stelt eiser dat de COa-medewerkers verbaal agressief naar hem waren. In reactie daarop heeft eiser een mesje gepakt, dit op zijn eigen keel geplaatst en daarbij gezegd: "Willen jullie dat ik mij doodmaak zodat jullie eindelijk tevreden zijn?" Hij benadrukt dat hij geen stekende bewegingen in de richting van de COa-medewerkers heeft gemaakt en dat hij het mesje uiteindelijk zelf heeft weggegooid. Hierbij zijn de COa-medewerkers en/of de nieuwe medebewoner niet geraakt. Eiser meent dat het incident in de verslaglegging wordt gepresenteerd als ernstiger dan het in werkelijkheid was. Dat de impact van het incident niet dusdanig groot was, blijkt eveneens uit het feit dat de gealarmeerde politie had aangegeven dat langskomen niet nodig was en dat de situatie niet aangiftewaardig was. Ook heeft de ingeschakelde crisisdienst geen actie ondernomen. Derhalve is er volgens eiser sprake van een gedraging met geringe impact, hetgeen onvoldoende is voor plaatsing in de HTL.
3.1.
Ook merkt eiser op dat het incident op 30 oktober 2024 heeft plaatsgevonden en dat het COa op 1 november 2024 een gesprek met eiser hierover heeft gehad. De oplegging van de HTL-maatregel heeft plaatsgevonden drie dagen na het incident. Dit is volgens eiser ook een indicatie dat het incident niet als een incident met grote en/of zeer grote impact wordt gezien.
Oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank is van oordeel dat het COa op goede gronden en voldoende gemotiveerd heeft besloten tot de plaatsing van eiser in de HTL. De rechtbank acht op basis van de feitelijke verslaggeving van de incidenten voldoende aannemelijk dat de gedragingen zoals die door het COa zijn omschreven, zich hebben voorgedaan. De stelling van eiser dat het incident anders is verlopen dan weergegeven is hiertoe ontoereikend. De rechtbank acht hierbij van belang dat de verslaglegging is gedaan op basis van verklaringen van meerdere COa-medewerkers en medebewoners. Uit de beschrijving van het COa blijkt dat eiser agressief en intimiderend gedrag heeft vertoond door een mes met een lemmet van ongeveer 10 centimeter te pakken, dit mes op zijn eigen keel te zetten en vervolgens stekende bewegingen te maken richting beide COa-medewerkers, op borsthoogte. Het feit dat over het gebedskleed van eiser werd gelopen, hoezeer ook kan worden erkend dat dat niet respectvol is geweest, het rechtvaardigt op geen enkele wijze het gebruik van een mes. De stellingen van eiser, namelijk dat de politie had aangegeven dat de situatie niet aangiftewaardig was, dat de crisisdienst geen actie had ondernomen en dat de HTL-maatregel pas drie dagen na het incident is opgelegd, maken niet dat de ernst van het incident minder is en dat eiser geen ontoelaatbaar gedrag heeft vertoond. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het COa het incident terecht heeft aangemerkt als een incident met zeer grote impact.
5. Het beroep tegen het plaatsingsbesluit is ongegrond.

Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel

6. Gelet op de ongegrondverklaring van het beroep tegen het plaatsingsbesluit en gelet op de omstandigheid dat de vrijheidsbeperkende maatregel volledig steunt op dat besluit is de rechtbank van oordeel dat het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel eveneens ongegrond moet worden verklaard.
6.1.
Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel is ongegrond.

Conclusie en gevolgen.

7. De beroepen zijn ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier, op 12 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Het beroep tegen het plaatsingsbesluit staat geregistreerd onder het zaaknummer AWB 24/18914. Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.45793.