ECLI:NL:RBDHA:2024:20846

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
AWB 24/18301 en NL24.44328
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen plaatsingsbesluit en vrijheidsbeperkende maatregel van asielzoeker met alcoholprobleem

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep van een asielzoeker, geboren in Colombia, tegen een plaatsingsbesluit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De asielzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. R.E. Temmen, was op 17 oktober 2024 geplaatst in een Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen na een incident op de opvanglocatie Budel Cranendonck, waarbij hij zich fysiek agressief had gedragen onder invloed van alcohol. Het COa en de minister stelden dat zijn gedragingen een zeer grote impact hadden en dat de maatregelen noodzakelijk waren voor de openbare orde.

De rechtbank heeft de beroepen op 6 december 2024 gelijktijdig behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het COa voldoende bewijs had voor de ernst van het incident, waaronder verklaringen van medebewoners en beveiligers. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden die de eiser aanvoerde, zoals zijn alcoholprobleem en de moeilijke verblijfsrechtelijke situatie, niet voldoende waren om de HTL-plaatsing of de vrijheidsbeperkende maatregel disproportioneel te verklaren. De rechtbank concludeerde dat de maatregelen gerechtvaardigd waren en dat er geen aanleiding was voor een lichter middel.

De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en wees erop dat tegen de uitspraak inzake het plaatsingsbesluit hoger beroep mogelijk is bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, terwijl tegen de vrijheidsbeperkende maatregel geen rechtsmiddel openstaat. De uitspraak werd openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 24/18301 NL24.44328

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Colombiaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer:]
(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), het COa,

alsmede

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Inleiding

Bij besluit van 17 oktober 2024 (het plaatsingsbesluit) heeft het COa besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 te plaatsen in een Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen.
Bij besluit van 17 oktober 2024 heeft de minister aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser heeft tegen het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel beroep ingesteld. [1]
Het COa heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 6 december gelijktijdig op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen. De minister en het COa hebben zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Bestreden besluiten
1. Het COa heeft bij het plaatsingsbesluit besloten om eiser met ingang van 17 oktober 2024 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Het COa heeft zich op standpunt gesteld dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen met een zeer grote impact.
1.1.
Ten aanzien van de gedragingen vermeldt het COa dat er op 16 oktober 2024 op de opvanglocatie Budel Cranendonck een incident heeft plaatsgevonden, waarbij eiser zich fysiek agressief heeft gedragen richting medebewoners en COa-medewerkers. Eiser was onder invloed van alcohol en gedroeg zich agressief jegens medebewoners. Hij heeft een medebewoner verwond met een broodmes en meerdere spullen vernield, waaronder een telefoon en AirPods van een medebewoner en de deur van een kamer, aldus de weergave van het COa. Het incident is gedeeltelijk vastgelegd op beeld en in samenhang bezien met de verklaringen van vier medebewoners heeft het COa aanleiding gezien het incident aan te merken als een incident met zeer grote impact. Op basis van het door eiser vertoonde agressieve gedrag en om de veiligheid op de reguliere locatie te waarborgen heeft het COa besloten om eiser in de HTL op te nemen.
2. De minister heeft eiser door middel van de vrijheidsbeperkende maatregel verplicht om zich met ingang van 17 oktober 2024 op te houden in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bij het besluit gevoegde plattegrond aangegeven gebieden. Volgens de minister vordert het belang van de openbare orde het opleggen van de maatregel op grond van artikel 56 van de Vw. Dit blijkt uit het plaatsingsbesluit van het COa van 17 oktober 2024 en de incidenten die daarin zijn opgenomen. De minister is niet gebleken van omstandigheden die in de weg staan aan het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.

Het beroep ten aanzien van het plaatsingsbesluit

Het incident als zodanig
3. Eiser bestrijdt het incident als zodanig. Eiser stelt dat zijn gedrag voortvloeit uit het feit dat hij moet verblijven op een zeer kleine en overvolle kamer en uit het feit dat hij een alcoholprobleem heeft. Ook is onvoldoende in aanmerking genomen de zeer moeilijke en onzekere verblijfsrechtelijke situatie waarin cliënt verkeert en het feit dat cliënt zich juist vanuit de medebewoners uitgedaagde voelde. Eiser is fysiek aangevallen en heeft als gevolg daarvan ook meerdere verwondingen opgelopen. Eiser betwist dan ook dat het incident dermate intens is geweest dat gesproken kan worden van een zeer grote impact.
3.1.
De rechtbank overweegt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het incident dat aanleiding vormde voor de besluiten tot plaatsing in de HTL, anders is verlopen dan zoals vastgelegd in het COa-dossier. De rechtbank acht hierbij van belang dat de verslaglegging is gedaan op basis van verklaringen van meerdere medebewoners en beveiligers van het COa. Volgens het COa hebben vier bewoners aangifte gedaan tegen eiser vanwege mishandeling en vernieling. Daarbij zou één bewoner sporen van fysiek geweld hebben vertoond (een zwelling in het gezicht ter hoogte van de onderlip). De rechtbank is verder van oordeel dat enige kanttekening plaatsen bij het incident, zoals gedaan in het beroepschrift, geen recht doet aan de ernst van het incident, de gevolgen voor het slachtoffer en aan de impact die dit heeft gehad op alle betrokkenen. Het gegeven dat eiser een alcoholprobleem heeft, kan op zichzelf waar zijn, maar maakt niet dat eiser niet voor zijn gedragingen verantwoordelijk kan worden gehouden. De rechtbank is daarom van oordeel dat de door eiser genoemde omstandigheden niet tot het oordeel kunnen leiden dat de HTL-plaatsing of de vrijheidsbeperkende maatregel disproportioneel zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is het incident terecht aangemerkt als een incident met zeer grote impact en heeft het COa hierin terecht aanleiding gezien om over te gaan tot plaatsing van eiser in de HTL.
Lichter middel
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat onvoldoende is gemotiveerd dat het incident een zeer grote impact had, de HTL-plaatsing niet proportioneel is en dat met een lichter middel had moeten worden volstaan.
4.1.
De rechtbank overweegt dat eiser geen omstandigheden heeft aangevoerd waarin het COa aanleiding had moeten zien om en lichter middel dan HTL-plaatsing op te leggen. Dat het verblijf in de HTL eiser zwaar valt of dat eiser medische problemen heeft – welke in hun geheel niet zijn onderbouwd - is in dit kader ontoereikend. De rechtbank volstaat dan ook met de conclusie, onder verwijzing naar r.o. 3.1., dat de HTL-plaatsing niet disproportioneel is.

Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel

5. In zoverre de gronden gericht tegen de vrijheidsbeperkende maatregel gelijk zijn aan de gronden gericht tegen het plaatsingsbesluit volstaat de rechtbank met een verwijzing naar r.o. 3 t/m. r.o. 4.1.
Lichter middel
6. Eiser stelt dat onvoldoende is gemotiveerd waarom, in het licht van een gebrek aan eerdere incidenten, niet volstaan had kunnen worden met een lichter middel dan de maatregel van vrijheidsbeperking.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat de minister heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en heeft ter motivering hiervan verwezen naar het plaatsingsbesluit. Voorts overweegt de rechtbank dat zij reeds heeft geoordeeld dat de gedragingen van eiser wat betreft aard en omvang zodanig ernstig zijn dat dit de plaatsing in de HTL rechtvaardigt. In het verlengde hiervan rechtvaardigt dit gedrag ook het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel. Dat er geen eerdere incidenten zijn doet hier geenszins aan af; het incident met zeer grote impact is an sich al voldoende om plaatsing en de vrijheidsbeperkende maatregel te rechtvaardigen. In het plaatsingsbesluit is bovendien gemotiveerd dat er, in het licht van het GZA-akkoord, geen medische belemmeringen zijn voor plaatsing in de HTL. De minister heeft in de door eiser genoemde omstandigheden dan ook geen aanleiding hoeven zien een lichter middel op te leggen. Met de verwijzing naar het plaatsingsbesluit is dit bovendien afdoende gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen.

7. De beroepen zijn ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier, op 12 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Het beroep tegen het plaatsingsbesluit staat geregistreerd onder het zaaknummer AWB 24/18301. Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.44328.