ECLI:NL:RBDHA:2024:20812

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
09-261256-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van kinderen door ouders gedurende een periode van tien jaar met poging tot zware mishandeling

Op 12 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van kindermishandeling van haar drie kinderen gedurende een periode van tien jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met haar medeverdachte, haar kinderen meermalen heeft mishandeld door hen te slaan en te schoppen, en dat er sprake was van een poging tot zware mishandeling van een van de kinderen. De mishandelingen vonden plaats in de eigen woning en waren bedoeld om de kinderen op te voeden, wat door de rechtbank als onacceptabel werd beoordeeld. De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van een aantal beschuldigingen, maar heeft de overige feiten bewezen verklaard. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van drie jaar. Daarnaast zijn er vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schadevergoeding aan haar kinderen. De rechtbank heeft ook de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven, gezien de ernst van de feiten en het recidiverisico.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09-261256-24
Datum uitspraak: 12 december 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1974 te [geboorteplaats] (Nigeria),
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 28 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. Mol en van hetgeen door de verdachte en haar raadsvrouw mr. L. da Silva naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

1
zij in of omstreeks de periode van 01 augustus 2014 t/m 13 augustus 2024 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, haar kind(eren), [minderjarige 1] en/of [minderjarige 2] en/of [minderjarige 3] ,
heeft mishandeld door
- [minderjarige 1] en/of [minderjarige 2] meermalen te slaan en/of te schoppen,
- [minderjarige 1] en/of [minderjarige 2] meermalen met een stok en/of een riem, althans met een voorwerp te slaan,
- met vol gewicht op de borstkast van [minderjarige 2] te gaan zitten en hem vervolgens te slaan en
- [minderjarige 3] meermalen te slaan;
2
zij op of omstreeks 13 augustus 2024 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of haar mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [minderjarige 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [minderjarige 1] meermalen heeft geslagen met een ijzeren buis en/of een riem, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte partiële vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde en vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde bepleit. Op de standpunten van de raadsvrouw zal hieronder worden ingegaan.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Betrouwbaarheid van de verklaringen
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld - zo begrijpt de rechtbank - dat de verklaringen van de kinderen van de verdachte, [minderjarige 1] ( [minderjarige 1] ), [minderjarige 2] ( [minderjarige 2] ) en [minderjarige 3] ( [minderjarige 3] ) onbetrouwbaar zouden zijn.
De rechtbank ziet echter geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van die verklaringen. De kinderen hebben afzonderlijk van elkaar gedetailleerd en consistent verklaard over het geweld dat hun ouders in de afgelopen jaren, en specifiek op 12 augustus 2024, tegen hen hebben gebruikt. De verklaringen komen bovendien op specifieke en belangrijke onderdelen met elkaar overeen. Daarbij weegt mee dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de dag na de melding van het meest recente incident – dat van 12 augustus 2024 – bij het Crisis Interventie Team, op 15 augustus 2024 door de politie zijn gehoord. Hun beider verklaringen komen zowel intern als onderling op de belangrijke punten overeen met hun latere verklaringen, van 21 augustus 2024, en van 12 november 2024 (in aanwezigheid van de rechter-commissaris). Ook uit de verklaring van [minderjarige 3] (gehoord op 27 augustus 2024) komt hetzelfde beeld naar voren van wat er gebeurd is.
Daarnaast vinden hun verklaringen steun in andere bevindingen. De rechtbank wijst in het bijzonder op het bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geconstateerde letsel, dat spoort met het slaan met een stok en/of riem, en de zorgmelding bij Veilig Thuis in 2014.
De rechtbank acht de verklaringen van de kinderen bruikbaar voor het bewijs en neemt deze tot uitgangspunt.
Feit 1: medeplegen mishandeling
De rechtbank zal de verdachte partieel vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde medeplegen van mishandeling van [minderjarige 2] door op zijn borstkas te gaan zitten. Uit het onderzoek ter terechtzitting blijkt niet dat de verdachte erbij was toen medeverdachte [medeverdachte] (hierna ook te noemen: de vader) dit deed.
De verklaringen van de kinderen leveren in onderling verband en samenhang bezien wel voldoende wettig en overtuigend bewijs op van de overige onder 1 tenlastegelegde mishandelingen, gedurende een periode van tien jaar.
De mishandelingen bestonden uit slaan en schoppen, al dan niet met een stok of riem. De rechtbank is van oordeel dat – gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van die handelingen – deze mishandelingen opzettelijk gebeurden.
Uit de verklaringen van de kinderen blijkt dat de verdachte vaak bij de mishandelingen door de vader aanwezig was en dat zij hem soms aanmoedigde om hun kinderen harder te slaan. De vader was degene die met de ijzeren buis sloeg. Ook de verdachte sloeg de kinderen vaak, zij het alleen met de vlakke hand. Volgens de verklaring van beide ouders waren de mishandelingen bedoeld om hun kinderen op te voeden. Uit het dossier komt een beeld naar voren van structureel fysiek geweld door beide ouders, onder het mom van opvoeding. Hieruit volgt een zodanig actieve en faciliterende rol en samenwerking tussen de verdachte en de moeder dat, behoudens bij het eerder besproken incident, bij beiden opzet op het medeplegen van de mishandeling aanwezig is geweest, zoals onder 1 ten laste gelegd.
Feit 2: poging tot zware mishandeling van [minderjarige 1]
De vader heeft daarnaast [minderjarige 1] op 12 augustus 2024 meermalen met een ijzeren buis (een kledingroede uit een kast) op haar lichaam geslagen en heeft daarbij ook geprobeerd om haar op het hoofd te raken. Uit de aard van de handeling – het minutenlang slaan met een ijzeren buis – blijkt het opzet van de medeverdachte.
Bij deze afranseling heeft de medeverdachte (op zijn minst genomen) de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat [minderjarige 1] zwaar letsel zou oplopen. Hij sloeg hard, en lang. Hij had haar met die buis kunnen raken op kwetsbare delen, zoals de ogen, de slaap of rondom vitale delen zoals organen, mogelijk met blijvend letsel als gevolg. De medeverdachte heeft deze kans aanvaard.
De verdachte was bij dit incident aanwezig, en moedigde de vader zelfs aan om harder te slaan. Vader mocht pas stoppen als [minderjarige 1] zou gaan huilen. De afranseling is door de verdachte bovendien van tevoren aangekondigd: [minderjarige 1] was die dag, zonder toestemming, met vriendinnen op stap. De verdachte liet haar door de telefoon weten dat zij bij thuiskomst een “African beating” door haar vader kon verwachten. Hieruit volgt dat de ouders een nauwe en bewuste samenwerking hebben gehad met beiden een rol van substantiële betekenis.
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van de onder feit 2 ten laste gelegde poging tot zware mishandeling in vereniging.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
zij in de periode van 1 augustus 2014 t/m
12augustus 2024 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander haar kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , heeft mishandeld door [minderjarige 1] en [minderjarige 2] meermalen te slaan en te schoppen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] meermalen met een stok en een riem en
- [minderjarige 3] meermalen te slaan;
2
zij op
12augustus 2024 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door verdachte en haar mededader voorgenomen misdrijf om aan [minderjarige 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [minderjarige 1] meermalen heeft geslagen met een ijzeren buis en een riem, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan negen maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met oplegging van de in het reclasseringsadvies geadviseerde bijzondere voorwaarden met dadelijke uitvoerbaarverklaring daarvan.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, in geval van strafoplegging, bepleit dat aan de verdachte geen gevangenisstraf, anders dan de tijd in voorarrest doorgebracht, opgelegd moet worden en dat verder een taakstraf een passende sanctie is.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte en de vader hebben gedurende tien jaar hun kinderen mishandeld, waarbij een waar schrikbewind heerste. Tegenspraak werd niet geduld en in enkele gevallen werd ongehoorzaamheid met een langdurige afranseling bestraft. Het gebruik van een riem (soms ook met de gesp), een ijzeren roede of stok werd daarbij niet geschuwd. Tekenend is de ijzeren roede die in het huis is gevonden. Daarvan was volgens [minderjarige 2] een stuk afgebroken door het vele slaan; het door de politie aangetroffen overgebleven stuk bleek te zijn verbogen.
Extra kwalijk is dat de verdachte de vader soms aanmoedigde om harder te slaan, om de kinderen aan het huilen te brengen. De mishandelingen hebben in de eigen woning plaatsgevonden, terwijl dit juist bij uitstek de plek is waar kinderen zich veilig en geborgen moeten kunnen voelen. Bij zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] is geconstateerd dat zij onder de blauwe plekken zaten; [minderjarige 2] bleek littekens op zijn rug te hebben van het slaan met de riem. [minderjarige 3] werd minder hard en minder vaak geslagen, maar is wel vanaf haar vroegste jaren geconfronteerd met de mishandeling van haar broer en oudere zus. [minderjarige 1] heeft de impact en het psychische leed dat hierdoor is veroorzaakt treffend op de zitting naar voren laten brengen.
Dergelijke mishandelingen horen in de opvoeding van kinderen op geen enkele manier thuis. Kinderen ondervinden hierdoor immers op de lange termijn ernstige psychische klachten.
Persoonlijke omstandigheden verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 18 oktober 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 21 november 2024, waaruit blijkt dat sprake is van een gemiddeld recidive- en letselrisico. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte haar een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen. Contra-indicaties voor oplegging van een gevangenisstraf, taakstraf of geldboete zijn er niet, volgens de reclassering.
De op te leggen straf
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. De rechtbank acht een lagere straf dan door de officier van justitie gevorderd, passend en geboden. De rechtbank zal een deel van die straf voorwaardelijk opleggen, en daaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden. Dit om de verdachte ervan te weerhouden dat zij zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig maakt, en om te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte, en zo de kans op recidive terug te dringen. Gelet op het recidiverisico en de aard en ernst van de gepleegde mishandelingen, zal de rechtbank daaraan een proeftijd verbinden van drie jaar.
Al met al zal de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met aftrek van de tijd die zij reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen, dan wel gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten mishandeling van haar kinderen, meermalen gepleegd en poging tot zware mishandeling. De rechtbank is, gelet op het recidiverisico, van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht (Sr) te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.Voorlopige hechtenis

7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de officier van justitie moet worden afgewezen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De voorlopige hechtenis van de verdachte is met ingang van 29 augustus 2024 geschorst. De ernst van de bewezenverklaarde feiten en de duur van de op te leggen gedeeltelijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf zijn niet te verenigen met het laten doorlopen van die schorsing. Dat betekent dat de rechtbank termen aanwezig acht om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen.

8.De vordering van de benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

8.1.
De vorderingen
De vorderingen
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben zich als benadeelde partijen gevoegd in het strafproces en vorderen ieder een immateriële schadevergoeding van
€ 15.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, bepaling van hoofdelijkheid en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen voor
toewijzing vatbaar zijn.
8.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen niet-ontvankelijk verklaard moeten worden, omdat niet duidelijk is namens welke wettelijk vertegenwoordiger de vorderingen op het standpunt gesteld dat de vorderingen voor niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, dan wel afgewezen moeten worden.
8.4.
Het oordeel van de rechtbank
8.4.1.
De ontvankelijkheid van de vorderingen
Namens de benadeelde partijen is aan de vorderingen een e-mail van de bijzondere curator bijgevoegd, waaruit blijkt dat mr. S. Vermeulen wordt gemachtigd. Hieruit blijkt naar het oordeel genoegzaam dat mr. S. Vermeulen namens de benadeelde partijen de vorderingen mocht indienen. De rechtbank zal overgaan tot beoordeling van de vorderingen.
8.4.2.
De vordering van [minderjarige 1]
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat
de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door de onder 1 en 2
bewezenverklaarde feiten. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, en met inachtneming wat in vergelijkbare zaken is opgelegd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 10.000,-. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 12 augustus 2024.
Proceskostenveroordeling
Aangezien de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is
daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan
haar zijn toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan
de Staat te betalen een bedrag van € 10.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente
daarover vanaf 12 augustus 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [minderjarige 1] .
8.4.3.
De vordering van [minderjarige 2]
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat
de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 1 bewezenverklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, en met inachtneming wat in vergelijkbare zaken is opgelegd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 10.000,-. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 12 augustus 2024.
Proceskostenveroordeling
Aangezien de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het onder 1 bewezenverklaarde feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan haar zijn toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 10.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 12 augustus 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [minderjarige 2] .
8.4.4.
De vordering van [minderjarige 3]
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat
de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 1 bewezenverklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, en met inachtneming wat in vergelijkbare zaken is opgelegd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 2.500,-. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 12 augustus 2024.
Proceskostenveroordeling
Aangezien de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het onder 1 bewezenverklaarde feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit hoofdelijk worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij hoofdelijk aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar zijn toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 12 augustus 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [minderjarige 3] .

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf een maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 47, 57, 300, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn kind, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van poging tot zware mishandeling;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
TWAALF (12) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
ZES (6) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
drie jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich binnen drie werkdagen na haar invrijheidstelling meldt bij de Reclassering Nederland, Bezuidenhoutseweg 179 2594 AH ’s-Gravenhage en zich daarna op door de reclassering te bepalen tijdstippen blijft melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
  • zich gedurende de proeftijd laat behandelen door de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen – direct of indirect – met
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2007;
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2008; en
[minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 4] 2013,
zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het – op grond van artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht – uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
heft op de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis en beveelt de verdere tenuitvoerlegging van dat bevel;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen gedeeltelijk en toe tot en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen:
  • ten aanzien van feiten 1 en 2
  • een bedrag van € 10.000,- aan [minderjarige 1] ;

ten aanzien van feit 1

- een bedrag van € 10.000,- aan [minderjarige 2] ; en

ten aanzien van feit 1

- een bedrag van € 2.500,- aan [minderjarige 3] ,
telkens vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 12 augustus 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan met bepaling dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door haar mededader aan de benadeelde partijen, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader opgelegde, betalingsverplichting aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de benadeelde partijen voor het overige deel niet-ontvankelijk in hun vorderingen en bepaalt dat zij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat te betalen:
ten aanzien van feiten 1 en 2
- een bedrag van € 10.000,-, [minderjarige 1] ;

ten aanzien van feit 1

- een bedrag van € 10.000,-, ten behoeve van [minderjarige 2] ; en

ten aanzien van feit 1

- een bedrag van € 2.500,-, ten behoeve van [minderjarige 3] ,
telkens vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 12 augustus 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening;
ten aanzien van feiten 1 en 2
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [minderjarige 1] de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij doet vervallen;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 85 dagen;
ten aanzien van feit 1
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [minderjarige 2] de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij doet vervallen;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 85 dagen;
ten aanzien van feit 1
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [minderjarige 3] de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij doet vervallen;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 35 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Rabbie, voorzitter,
mr. R. Wieringa, rechter,
mr. G. Kuijper, rechter,
in tegenwoordigheid van R.O. Hollander, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 december 2024.