ECLI:NL:RBDHA:2024:2080

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 januari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
NL23.38367
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 6 december 2023 niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije volgens hem verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft op 2 januari 2024 de zaak behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft de staatssecretaris aangenomen dat eiser geen bezwaren heeft tegen de overdracht aan Bulgarije, omdat hij niet is verschenen voor de aanmeldgehoren op 7 en 8 augustus 2023.

Eiser heeft aangevoerd dat hij vreest voor geweld tegen asielzoekers in Bulgarije en dat hij niet kan terugkeren. De rechtbank oordeelt echter dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims en dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat de staatssecretaris ervan uit mag gaan dat alle lidstaten zich houden aan het unierecht en de grondrechten. De rechtbank wijst het verzoek van eiser om het onderzoek te heropenen af, omdat hij niet is verschenen en de rechtbank voldoende informatie heeft om tot een oordeel te komen. De uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg en is openbaar gemaakt op 4 januari 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.38367
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. P.J.M. Bongaarts),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. N.L. Schoonbrood).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 6 december 2023 niet in behandeling genomen omdat volgens de staatssecretaris Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 2 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Nederland bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek aanvaard.
Verzoek heropenen onderzoek
5. Op 2 januari 2024, na sluiting van het onderzoek op de zitting, heeft de gemachtigde van eiser de rechtbank verzocht om het onderzoek te heropenen en een nadere zitting te plannen. Vanwege de wat verwarrende berichtgeving van de rechtbank en het samenvallen van de kerstdagen/het kerstverlof van hem en zijn collega waren zij niet op de hoogte van de gewijzigde zittingsdatum.
6. De rechtbank wijst het verzoek af. De zitting zou eerst plaatsvinden op 3 januari 2024. Op 22 december 2023 heeft de rechtbank de gemachtigde van eiser bericht dat de zitting was verplaatst naar 2 januari 2024. Dat bericht heeft ten onrechte de titel “de zitting is uitgesteld”. Dezelfde dag is echter nog een officiële uitnodiging verstuurd naar de gemachtigde van eiser voor de zitting van 2 januari 2024. De gemachtigde van eiser had dus op de hoogte kunnen zijn van de gewijzigde zittingsdatum. Dat dit vanwege de kerstdagen/het kerstverlof niet goed is doorgekomen, komt voor rekening en risico van eiser.
De rechtbank ziet in de aangevoerde omstandigheden ook geen aanleiding om te heropenen om eiser alsnog gelegenheid te geven om op zitting in persoon verklaringen af te leggen. De rechtbank heeft kennisgenomen van zijn schriftelijke verklaring die op 31 december 2023 is overgelegd. Deze verklaring heeft de rechtbank in zijn beoordeling betrokken.
Niet verschijnen aanmeldgehoren
7. In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris aangenomen dat eiser geen bezwaren heeft tegen de overdracht aan Bulgarije, omdat hij niet is verschenen voor de aanmeldgehoren van 7 en 8 augustus 2023.
8. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Uit het dossier blijkt dat er geen aanmeldgehoor Dublin heeft plaatsgevonden, omdat eiser twee keer niet is verschenen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat daar een goede reden voor was. De staatssecretaris heeft op de zitting toegelicht dat de uitnodiging voor het aanmeldgehoor van 7 augustus 2023 persoonlijk aan eiser is uitgereikt door een medewerker planning in Budel. Daarbij is aan eiser medegedeeld dat, mocht er iets zijn, dit wordt geplaatst op de oproeplijst van het COA. Toen eiser op 7 augustus 2023 niet verscheen, is hij via deze oproeplijst opnieuw uitgenodigd voor een aanmeldgehoor op 8 augustus 2023. Eiser is ook toen niet verschenen. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat eiser op de hoogte was/had kunnen zijn van het tijdstip van de aanmeldgehoren. Voor zover eiser zich beroept op medische omstandigheden als reden voor het niet verschijnen, slaagt dit niet. Eiser heeft dit namelijk niet met stukken onderbouwd of met de toelichting in de aanvullende gronden van beroep van 29 december 2023 en zijn verklaring van 31 december 2023 aannemelijk gemaakt. Daarvoor is onder meer van belang dat eiser tijdens het verhoor met de AVIM op 1 augustus 2023 heeft verklaard dat hij in goede gezondheid verkeert en dat de overgelegde informatie geen objectieve aanknopingspunten bevat dat eiser niet in staat was om bij de gehoren op 7 en 8 augustus 2023 aanwezig te zijn.

Interstatelijk vertrouwensbeginsel

9. Eiser voert aan dat het geweld tegen asielzoekers bij de Bulgaarse autoriteiten zo ingebakken zit, dat hij er zeker van is dat hij opnieuw slachtoffer zal worden. Eiser heeft
zelf ook slechte ervaringen met deze autoriteiten. Eiser vreest dat de Bulgaarse autoriteiten zijn asielaanvraag niet zorgvuldig zullen behandelen.
10. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid ten aanzien van alle lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat betekent dat de staatssecretaris, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat alle lidstaten het unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen. Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Bulgarije, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Bulgaarse autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest).
10. De rechtbank oordeelt dat eiser hier niet is geslaagd. De verklaringen van eiser over zijn ervaringen in Bulgarije zijn daarvoor onvoldoende. Verder hebben de Bulgaarse autoriteiten met het expliciete claimakkoord gegarandeerd dat zij de asielaanvraag van eiser in behandeling zullen nemen. Daarmee garanderen de Bulgaarse autoriteiten ook dat zij zich zullen houden aan de internationale verplichtingen die voortvloeien uit de verdragen en Europese richtlijnen die horen bij het behandelen van een asielaanvraag. De beroepsgrond slaagt niet.

Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening

12. Eiser voert aan dat, gelet op zijn ervaringen, niet van hem verwacht mag worden dat hij naar Bulgarije terugkeert. Eiser heeft hiertoe foto’s en medische stukken overgelegd.
13. De rechtbank begrijpt daaruit dat eiser zich op het standpunt stelt dat de staatssecretaris ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris in de ervaringen van eiser geen aanleiding heeft hoeven zien om de asielaanvraag in behandeling te nemen. Wat eiser heeft aangevoerd is onvoldoende voor het oordeel dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden, die maken dat overdracht naar Bulgarije onevenredig hard is. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
04 januari 2024

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.