ECLI:NL:RBDHA:2024:20791

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
AWB 24/616 en AWB 24/617
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om opheffing inreisverbod wegens actuele, werkelijke en ernstige dreiging

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om zijn inreisverbod op te heffen. Eiser, geboren in 1986 met de Marokkaanse nationaliteit, had eerder een verblijfsvergunning die in 2013 werd ingetrokken, waarna een zwaar inreisverbod werd opgelegd. Dit inreisverbod werd in 2014 bevestigd door de hoogste bestuursrechter. Eiser verzocht in juni 2023 om opheffing van het inreisverbod, maar dit verzoek werd door de minister van Asiel en Migratie afgewezen. De rechtbank heeft op 12 september 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat eiser nog steeds een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging vormt voor de Nederlandse samenleving. Eiser is meermalen veroordeeld voor verschillende misdrijven, waaronder vermogensdelicten, en heeft sinds de oplegging van het inreisverbod structureel misdrijven gepleegd. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat er geen bijzondere feiten of omstandigheden zijn die de opheffing van het inreisverbod rechtvaardigen. Eiser heeft niet aangetoond dat zijn persoonlijke belangen zwaarder wegen dan de belangen van de samenleving bij handhaving van het inreisverbod.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, omdat er inmiddels uitspraak is gedaan in het beroep. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, in aanwezigheid van mr. A. Drageljević, griffier, en is openbaar uitgesproken op 25 september 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 24/616 en AWB 24/617
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 25 september 2024 in de zaak tussen

[eiser/verzoeker], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. N.B. Swart),
en
de minister van Asiel en Migratie,
voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. M. van Bohemen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om zijn inreisverbod op te heffen en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser.
1.1.
Verweerder heeft het verzoek om opheffing van het inreisverbod met het bestreden besluit van 19 december 2023 afgewezen.
2. De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser is geboren op [geboortedag] 1986 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Op 23 mei 2013 heeft verweerder de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd van eiser ingetrokken en een zwaar inreisverbod opgelegd aan eiser. Bij besluit van 4 april 2014 is het bezwaarschrift van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning en de oplegging van het inreisverbod ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 14 november 2014 heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard. [1] Deze uitspraak is door de hoogste bestuursrechter op 3 april 2015 bevestigd, zodat het besluit in rechte vaststaat. [2]
4. Op 12 juni 2023 heeft eiser verzocht om opheffing van dit inreisverbod. Dit verzoek is door verweerder afgewezen met het bestreden besluit. Volgens verweerder is niet gebleken dat eiser Nederland en de Europese Unie heeft verlaten. Er is ook geen sprake van bijzondere feiten of omstandigheden waardoor het inreisverbod kan worden opgeheven. Over de aanvraag heeft verweerder nog overwogen dat eiser niet alle benodigde gegevens heeft overgelegd. Tot slot heeft verweerder geconcludeerd dat eiser ten tijde van het opgelegde inreisverbod een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging vormde voor een fundamenteel belang van de samenleving en dit momenteel ook nog vormt.
Wat vindt eiser in beroep?
5. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Verweerder heeft ten onrechte het opleggen van het inreisverbod als straf gebruikt voor het handelen van eiser. Daarbij heeft verweerder ten onrechte niet toegelicht welk doel met het inreisverbod wordt nagestreefd en ten onrechte niet getoetst aan het evenredigheidsbeginsel. Verder meent eiser dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft waarom eiser een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Verweerder heeft niet uitgelegd waarom eiser door een veroordeling door een rechter een werkelijke bedreiging vormt. Verweerder heeft bij de beoordeling van de actuele dreiging ook niet uitgelegd waaruit blijkt dat eiser doorgegaan is met het plegen van misdrijven en is niet ingegaan op de gepleegde feiten die maken dat de bedreiging ernstig is. Ten slotte is het inreisverbod in strijd met artikel 8 van het EVRM [3] .
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Actuele, werkelijke en ernstige bedreiging
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat eiser nog steeds een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de Nederlandse samenleving vormt. Verweerder heeft daartoe kunnen overwegen dat eiser meermaals is veroordeeld tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen vanwege het plegen van verschillende misdrijven. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie is gebleken dat eiser onder meer is veroordeeld wegens een veelvoud aan vermogensdelicten, namelijk bedrijfsinbraken, diefstal, woninginbraak, straatroof en overige gekwalificeerde vermogensdelicten. Dat de dreiging nog actueel is blijkt uit het gegeven dat eiser structureel misdrijven is blijven plegen sinds de oplegging van het inreisverbod. Verweerder heeft erop kunnen wijzen dat eiser momenteel in strafdetentie zit voor bedrijfsinbraken in de periode van 25 september 2021 en 6 augustus 2022. Verweerder heeft verder voldoende gemotiveerd dat de misdrijven waarvoor eiser is veroordeeld een ernstige bedreiging voor fundamentele belangen van de samenleving opleveren en dat de duur en het aantal van de opgelegde gevangenisstraffen de ernst van de bedreiging die van eiser uitgaat versterken.
Artikel 8 van het EVRM
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het besluit verder niet ten onrechte niet in strijd geacht met eisers familie- en privéleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft niet kunnen beoordelen in hoeverre eiser in Nederland familie- en privéleven heeft opgebouwd. Eiser voert aan dat hij door zijn familie in Nederland, zijn medische problematiek en zijn lange verblijf sterke binding heeft met Nederland, maar heeft dit niet nader onderbouwd.
Evenredigheid inreisverbod
9. Ten aanzien van het evenredigheidsbeginsel overweegt de rechtbank als volgt.
9.1.
Er bestaat ruimte om een in rechte vaststaand inreisverbod van een vreemdeling, die niet voldoet aan de opheffingsvoorwaarden van artikel 6.5b, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 en ten aanzien van wie niet is gebleken van bijzondere feiten en omstandigheden als bedoeld in paragraaf A4/2.5.2 in verbinding met paragrafen A4/3.5.1. en A4/3.6. van de Vreemdelingencirculaire, te toetsen aan en ook op te heffen op grond van het (Unierechtelijke) evenredigheidsbeginsel. De rechtbank overweegt verder dat op de vreemdeling, die immers de aanvraag tot opheffing van het in rechte vaststaande inreisverbod doet, de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat handhaving van het inreisverbod voor hem nadelige gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Meer specifiek betekent dit dat het aan de vreemdeling is om concrete feiten en omstandigheden te stellen, en die ook te onderbouwen, die aanleiding geven voor het oordeel dat zijn persoonlijke belangen bij opheffing van het inreisverbod inmiddels zwaarder zijn komen te wegen dan de belangen van verweerder bij handhaving van het inreisverbod. De rechtbank merkt hierbij in het algemeen op dat deze situatie zich in beginsel slechts zal voordoen als er sprake is van gewijzigde feiten en omstandigheden die niet al zijn betrokken bij de oplegging van het in rechte vaststaande inreisverbod, in welk kader er immers al een afweging van belangen heeft plaatsgevonden.
9.2.
Eiser heeft geen bijzondere feiten en omstandigheden die nopen tot de conclusie dat zijn belangen onevenredig hard worden getroffen in verhouding met de met het voortduren van het inreisverbod te dienen doelen. Eiser heeft ook geen stukken overgelegd die zijn persoonlijk belangen onderbouwen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het doel van het inreisverbod verder voldoende toegelicht. Anders dan eiser stelt, blijkt uit het bestreden besluit namelijk dat verweerder het voortduren van het inreisverbod noodzakelijk acht ter bescherming van de Nederlandse openbare orde. Daarbij heeft verweerder van belang kunnen achten dat eiser misdrijven is blijven plegen. Dat eiser het opleggen van het inreisverbod als straf voor zijn handelen ervaart, maakt dat niet anders.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond.
11. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [4] .
12. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A. Drageljević, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 september 2024.
De rechter is verhinderd te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

2.Zaaknummer 201410105/1/V1 (niet gepubliceerd).
3.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
4.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.