ECLI:NL:RBDHA:2024:2078

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 januari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
NL23.39944
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring verlengingsbesluit en uitzetting naar Jamaica

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 januari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van eiser, die afkomstig is van de Bahama's. Eiser is op 23 mei 2023 in vreemdelingenbewaring gesteld op basis van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De maatregel van bewaring is op 16 november 2023 met maximaal twaalf maanden verlengd. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit verlengingsbesluit, waarbij hij ook een verzoek om schadevergoeding heeft ingediend. De rechtbank heeft de zaak op 27 december 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van verweerder aanwezig was, maar eiser zelf niet. Eiser betwistte de inhoud van het terugkeerbesluit van 15 april 2023, waarin hij stelt dat Jamaica niet als land van uitzetting is vermeld. De rechtbank overweegt dat de autoriteiten van de Bahama's de nationaliteit van eiser niet hebben bevestigd, maar dat de uitzetting naar Jamaica nog niet concreet aan de orde is. De rechtbank concludeert dat verweerder voldoende gronden heeft om de maatregel van bewaring te verlengen en dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat hij meewerkt aan zijn uitzetting. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.39944
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V nummer]

(mr. M.H.K. van Middelkoop, waarnemer voor gemachtigde: mr. W.M. Blaauw), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. F. van de Kamp).

Inleiding

Op 23 mei 2023 heeft verweerder eiser in vreemdelingenbewaring gesteld, op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Deze maatregel van bewaring duurt nog voort.
Op 16 november 2023 heeft verweerder de maatregel van bewaring met ten hoogste twaalf maanden verlengd (het verlengingsbesluit), ingaande op 19 november 2023.
Op 13 december 2023 heeft verweerder de rechtbank van het verlengingsbesluit in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep wordt ook aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 27 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiser heeft een afstandsverklaring getekend. De waarnemer van zijn gemachtigde heeft zich afgemeld.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij afkomstig is van de Bahama’s en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1961.
Het terugkeerbesluit
2. Eiser voert aan dat het terugkeerbesluit van 15 april 2023 zich niet in het dossier bevindt. Hierdoor kan hij niet controleren of in dat terugkeerbesluit naast de Bahama’s ook Jamaica is vermeld als land waarop het vertrek van eiser zich richt. Dit is van belang, omdat de autoriteiten van de Bahama’s zijn nationaliteit niet hebben bevestigd en verweerder nu
tracht om hem uit te zetten naar Jamaica. Eiser gaat ervan uit dat Jamaica niet in het terugkeerbesluit is vermeld. Om die reden meent hij dat het terugkeerbesluit ongeldig is en daarmee is het verlengingsbesluit onrechtmatig.
3. De rechtbank overweegt het volgende. Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat Jamaica niet in het terugkeerbesluit van 15 april 2023 is vermeld. Wel zijn de Bahama’s vermeld. Partijen zijn het dus eens over de inhoud van het terugkeerbesluit. Verweerder hoeft het terugkeerbesluit daarom niet aan het dossier toe te voegen. De omstandigheid dat Jamaica niet in het terugkeerbesluit is vermeld, maakt het terugkeerbesluit niet ongeldig. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de uitzetting van eiser niet actief gericht is op de Bahama’s, maar op Jamaica. Het “traject Bahama’s” is daarmee evenwel niet definitief afgesloten. Dit vooral niet, omdat eiser blijft volhouden dat hij daar vandaan komt en dat hij de nationaliteit van dat land heeft. Er is nog steeds een mogelijkheid voor eiser om dat nader te onderbouwen. Hij kan daartoe bijvoorbeeld documenten overleggen of verklaringen van daar wonende familieleden inbrengen. Dit zou ertoe kunnen leiden dat de autoriteiten van de Bahama’s alsnog zijn nationaliteit bevestigen en ten behoeve van hem een laissez-passer (lp) zullen verstrekken. Verder geldt dat zijn uitzetting naar Jamaica nog niet concreet aan de orde is. Verweerder onderzoekt in dit stadium nog slechts de mogelijkheid daartoe. Gelet op dit alles is het niet vereist dat Jamaica in het terugkeerbesluit van 15 april 2023 is opgenomen. Verweerder kan nog volstaan met de vermelding van de Bahama’s. De beroepsgrond slaagt niet.
De grondslag en de gronden van het verlengingsbesluit
4. In het verlengingsbesluit staat dat eiser op 23 mei 2023 in bewaring is gesteld, omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en/of omdat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Vervolgens staat in het verlengingsbesluit dat de volgende gronden voor bewaring uit artikel 5.1b van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) ten grondslag liggen aan het besluit tot verlenging van de bewaringstermijn:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Eiser heeft deze gronden niet betwist. Wel stelt hij dat artikel 59, zesde lid, van de Vw, verweerder geen grondslag biedt om de maatregel van bewaring te verlengen. Hij voert daartoe aan dat hij voldoende meewerkt aan zijn uitzetting. Hij is namelijk naar de presentatie bij de Bahamaanse autoriteiten gegaan en heeft niet aangegeven dat hij niet zal meewerken aan een presentatie bij de Jamaicaanse autoriteiten. Verder is hij zijn paspoort
verloren. Zijn weigering om mee te werken aan vertrekgesprekken heeft volgens hem geen invloed op de eventuele afgifte van een lp.
Ook de grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw, inhoudende dat de nodige documentatie op zich laat wachten, gaat volgens eiser niet op. Er heeft nog geen presentatie plaatsgevonden en zijn nationaliteit is nog niet bevestigd. Er is dus nog geen situatie waarin gewacht wordt op de benodigde documentatie.
6. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Eiser heeft niet aangetoond dat hij inspanningen heeft verricht die zijn uitzetting hebben kunnen bespoedigen. Zoals onder 3. is overwogen, heeft hij geen documenten overgelegd of andere inspanningen verricht die zijn verklaringen over zijn herkomst en nationaliteit kunnen onderbouwen. Het is niet gebleken dat eiser daartoe geen mogelijkheden heeft. Verder is het zo dat wanneer hij niet verschijnt bij vertrekgesprekken, dit wel degelijk invloed kan hebben de kansrijkheid van zijn uitzetting. In zo’n gesprek kan eiser ertoe gebracht worden om zijn medewerking toch te verlenen en kan hem worden geadviseerd hoe hij invulling kan geven aan die medewerking. De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn stelling dat zich geen situatie voordoet waarin gewacht wordt op de benodigde documentatie. Verweerder heeft op 21 augustus 2023 een lp
-aanvraag ingediend bij de Jamaicaanse autoriteiten. Die aanvraag is nog in behandeling. De Jamaicaanse autoriteiten hebben niet aangegeven dat zij ten behoeve van eiser geen lp zullen verstrekken. Het benodigde document waarop nu gewacht wordt, is dus de lp van de Jamaicaanse autoriteiten.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat de gronden en motivering het verlengingsbesluit kunnen dragen. De beroepsgrond faalt.
Het zicht op uitzetting
7. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting naar Jamaica is. Er is geen aanknopingspunt dat Jamaica een lp ten behoeve van hem zal verstrekken.
8. De beroepsgrond slaagt niet. Zoals onder 6. is overwogen, is de lp-aanvraag in behandeling bij de Jamaicaanse autoriteiten. In de omstandigheid dat de Jamaicaanse autoriteiten eiser tot op heden geen reactie hebben afgegeven, ligt geen aanleiding voor het oordeel dat ten behoeve van eiser geen lp zal worden verstrekt. Verder is er onverkort zicht op uitzetting naar de Bahama’s, zolang eiser onvoldoende invulling geeft aan zijn verplichting tot medewerking aan zijn uitzetting.
Het lichter middel/de belangenafweging
9. Eiser voert aan dat volgens verweerder niet is gebleken van omstandigheden die zijn detentie onevenredig bezwarend maken. Eiser stelt dat verweerder dit standpunt niet heeft gemotiveerd.
10. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Eiser is uitgenodigd voor een vertrekgesprek op 30 oktober 2023 om zijn zienswijze te geven over het voornemen om de bewaringstermijn te verlengen. Eiser gaf toen aan geen interesse te hebben in een gesprek met DT&V. Zijn gemachtigde heeft vervolgens op 31 oktober 2023 een zienswijze ingediend. Daarin zijn geen persoonlijke omstandigheden aangevoerd. Aan eiser is dus de gelegenheid geboden om persoonlijke omstandigheden aan te dragen, maar hiervan heeft hij geen gebruik gemaakt. Tegen deze achtergrond heeft verweerder terecht aangevoerd dat niet is gebleken van omstandigheden die de detentie voor eiser onevenredig bezwarend maken.
Conclusie
11. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
02 januari 2024

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.