ECLI:NL:RBDHA:2024:20762

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
09/069419-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal van een telefoon met vrijspraak voor medeplegen van diefstal met geweld

Op 11 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren op [geboortedag] 1979, die ten laste was gelegd van diefstal met geweld in een woning. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 7 januari 2024 in ’s-Gravenzande, waar de verdachte samen met medeverdachten een woning binnenging onder het voorwendsel van een seksafspraak. De aangever, [naam 1], werd bestolen van zijn telefoon en andere waardevolle spullen, terwijl er geweld tegen hem werd gepleegd. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van vier jaar, maar de verdediging pleitte voor een lichtere straf, gezien de omstandigheden en het voorarrest van de verdachte.

Tijdens de zitting op 27 november 2024 werd het standpunt van de officier van justitie en de verdediging besproken. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het medeplegen van de diefstal met geweld, maar dat de verdachte wel schuldig was aan de diefstal van de telefoon. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het medeplegen, omdat er geen nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten was vastgesteld. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één maand op, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De benadeelde partij, [naam 1], werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat er geen directe schade was toegebracht door het bewezen verklaarde feit.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/069419-24
Datum uitspraak: 11 december 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedag] 1979 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode 1] te [woonplaats] ,
ten tijde van de inhoudelijke behandeling gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 27 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.J. van Drongelen en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman mr. H. van Asselt naar voren is gebracht.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het verzoek om schadevergoeding van [naam 1] en van de nadere toelichting daarop van R. de Nocker , juridisch medewerker bij Slachtofferhulp Nederland.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij, op of omstreeks 7 januari 2024 te ’s-Gravenzande, binnen de gemeente Westland, in een woning gelegen aan de [adres 2] ( [postcode 2] ), omstreeks 05:00 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een of meerdere anderen, althans alleen, een contant geldbedrag van (ongeveer) € 1.300,-, althans enig geldbedrag en/of een portemonnee en/of een rijbewijs en/of een identiteitskaart en/of een bankpas en/of diverse verzekeringspapieren, en/of een telefoon, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte
en/of haar mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- die [naam 1] bij de keel te pakken en/of de keel dicht te knijpen en/of
- met de hand(en) de ogen van die [naam 1] te bedekken en/of
- die [naam 1] op een stoel te duwen en/of drukken en/of
- een trainingspak, althans enig voorwerp, tegen het gezicht van die [naam 1] te drukken.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen. Volgens de raadsman kan uitsluitend de diefstal van een telefoon van de aangever wettig en overtuigend worden bewezen.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024006886 (onderzoek ANTLIA/DH5R024006), van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Westland - Delft, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 234).
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , opgemaakt op 7 januari 2024, voor zover inhoudende (p. 52-54):
Plaats delict: [adres 2] , [postcode 2] ’s-Gravenzande, binnen de gemeente Westland.
Vandaag, 7 januari 2023 (
de rechtbank begrijpt: 2024) nam ik via Facebook Messenger contact op met [de verdachte] . [de verdachte] zou weer naar mijn huis komen. Dit was dan omstreeks 05:00 uur.
2.
De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 27 november 2024, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik op 7 januari 2024 in de woning aan de [adres 2] in ’s-Gravenzande een telefoon van de heer [naam 1] heb meegenomen.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 1 december 2024, voor zover inhoudende (p. 119):
Ik, [naam 3] , deed onderzoek naar de inbeslaggenomen telefoon. Volgens de verdachte [de verdachte] had zij de telefoon uit de slaapkamer van aangever [naam 1] gestolen. Ik heb aangever [naam 1] gebeld en hem verteld dat ik de telefoon aan het uitlezen was die mogelijk bij hem weggenomen was. Ik hoorde hem zeggen dat dat zijn oude telefoon is.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Inleiding
Aan de verdachte is het medeplegen van diefstal met geweld in een woning ten laste gelegd. De rechtbank stelt voorop dat op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting vast is komen te staan dat de verdachte en de twee medeverdachten, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , op 7 januari 2024 omstreeks 5:00 uur met de auto naar de woning van de aangever aan de [adres 2] in ’s-Gravenzande zijn gereden. De medeverdachte [de verdachte] had een seksafspraak gemaakt met de aangever. De aangever heeft hen in de woning binnengelaten en is daarna bestolen van zijn portemonnee met inhoud, telefoon, verzekeringspapieren en een geldbedrag van € 1.300,-. Daarnaast is er geweld tegen de aangever gepleegd. De verdachte en de twee medeverdachten zijn vervolgens vertrokken. Dit terwijl er, anders dan afgesproken was, geen seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tussen de aangever en de verdachte.
Medeplegen
De betrokkenheid in de vorm van medeplegen aan een strafbaar feit kan worden bewezen verklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en, in deze zaak, de medeverdachten. Ook wanneer het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De verdachte heeft ontkend iets te hebben geweten van het geweld of de diefstal van het geldbedrag of de portemonnee. Zij heeft verklaard dat zij naar de woonkamer is gelopen en dat zij daar is blijven zitten, terwijl de medeverdachte [medeverdachte 1] en uiteindelijk ook de medeverdachte [medeverdachte 2] in de slaapkamer met de aangever waren. Verder verklaart de verdachte dat zij, toen zij met de medeverdachten samen de woning verliet, snel in de slaapkamer de telefoon van de aangever heeft gepakt en meegenomen.
De rechtbank overweegt dat het handelen van de verdachte en de medeverdachten zonder meer vragen oproept. Onduidelijk is gebleven waarom de verdachte samen met de medeverdachten in de auto is gestapt en waarom zij met hen naar de woning van de aangever is gegaan. De enkele verklaring van de verdachte dat de medeverdachte [medeverdachte 1] voor de veiligheid was meegekomen, acht de rechtbank niet heel overtuigend.
Een en ander laat onverlet dat de rechtbank op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting geen sluitend bewijs ziet voor de conclusie dat sprake is van medeplegen. De aangever beschrijft in de aangifte het gedrag van één van de medeverdachten in de slaapkamer, waar het geweld en de diefstal hebben plaatsgevonden. De aangever benoemt verder in de aangifte dat de medeverdachten tijdens het geweld en de diefstal niet met elkaar hebben gesproken en uit de aangifte blijkt niet van een vorm van organisatie of voorbereiding van de werkwijze van de verdachte en de medeverdachten of samenwerking tussen hen. Dit alles betekent dat de rechtbank de verklaring van de verdachte dat zij niets wist van enige geweldshandeling of gezamenlijk vooropgezet plan en pas bij vertrek uit de woning op het idee kwam om iets te stelen (de telefoon), niet kan uitsluiten.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten niet is komen vast te staan. Daarom zal de verdachte worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen.
Diefstal met geweld
Nu de rechtbank de verdachte vrijspreekt van het medeplegen, staat de rechtbank voor de vraag of de verdachte zelf strafbare handelingen heeft verricht zoals ten laste gelegd. De rechtbank komt tot het oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet is af te leiden dat de verdachte geweldshandelingen heeft verricht tegen de aangever. Wel oordeelt de rechtbank dat de verdachte de telefoon van de aangever heeft gestolen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde telefoon heeft gestolen. Van al het overige zal de verdachte bij gebrek aan bewijs worden vrijgesproken.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
zij op 7 januari 2024 te ’s-Gravenzande, binnen de gemeente Westland, in een woning gelegen aan de [adres 2] ( [postcode 2] ) een telefoon die aan [naam 1] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte bij bewezenverklaring van de diefstal van een telefoon, een gevangenisstraf dient te krijgen van niet langer dan de duur van het voorarrest.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het stelen van een telefoon uit de woning van de aangever. Een plek waar de verdachte met andere intenties, te weten een seksafspraak, was uitgenodigd om binnen te komen. De verdachte heeft hiermee misbruik gemaakt van het vertrouwen dat de aangever aan de verdachte gaf toen zij de woning betrad.
Een woning is bij uitstek de plaats waar een bewoner zich veilig moet kunnen voelen. Door een misdrijf als het onderhavige wordt dit gevoel aangetast. Dit geldt nog meer in een situatie als deze, waarin de verdachte was ingegaan op een uitnodiging voor een seksafspraak, en zij met de medeverdachten naar de woning van de aangever is gegaan. Door in de gegeven omstandigheden niettemin de telefoon te stelen, heeft de verdachte zich geen rekenschap gegeven van de (kwetsbare) positie waarin de aangever zich had begeven en geen respect voor het eigendomsrecht van de aangever getoond. De rechtbank weegt dit in het nadeel van de verdachte mee.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 16 augustus 2024, waaruit volgt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor diefstal, meermaals gepleegd.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 15 mei 2024, waaruit volgt dat sprake is van een gemiddeld recidiverisico. Verder heeft zij een relatie met medeverdachte [medeverdachte 1] en is bij haar sprake van (negatieve) beïnvloedbaarheid door naïviteit en haar (te) sterke neiging mensen te willen helpen. De reclassering adviseert meerdere bijzondere voorwaarden op te leggen bij een deels voorwaardelijke straf.
Straf
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank geen aanleiding gelet op de straffen die voor een diefstal doorgaans worden opgelegd en de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Nu de rechtbank de verdachte vrijspreekt van het medeplegen en de diefstal met geweld zal de rechtbank een aanzienlijk lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
De rechtbank acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand passend en geboden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis van de verdachte al met ingang van 28 november 2024 opgeheven. Hierop hoeft dus niet meer te worden beslist.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[naam 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 2.351,10, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 1.351,10 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag aan immateriële schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Voor de toewijzing van het gevorderde bedrag aan materiële schade heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien aan de benadeelde partij niet rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezen verklaarde feit.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met haar verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
diefstal;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (ÉÉN) MAAND;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten van de verdachte, begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, voorzitter,
mr. M.C. Ritsema van Eck – van Drempt, rechter,
mr. K.O. Hamelink, rechter,
in tegenwoordigheid van mrs. C.W.I. Ostendorf en D.A. Goldstoff, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 december 2024.