ECLI:NL:RBDHA:2024:20761

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
09/069462-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met geweld in een woning met vrijspraak van medeplegen

Op 11 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal met geweld in een woning. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 7 januari 2024 in 's-Gravenzande, waar de verdachte samen met twee medeverdachten de woning van de aangever binnenging. De aangever, die op dat moment in zijn woning was, werd met geweld bedreigd en beroofd van een geldbedrag van € 1.300,- en andere persoonlijke bezittingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte geweld heeft gebruikt, waaronder het dichtknijpen van de keel van de aangever en het drukken van een trainingspak tegen zijn gezicht. De verdachte werd echter vrijgesproken van het medeplegen van de diefstal, omdat de rechtbank niet voldoende bewijs zag voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel schuldig was aan diefstal met geweld en legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die schade had geleden door het bewezen verklaarde feit.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/069462-24
Datum uitspraak: 11 december 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats] (Suriname),
BRP-adres: [adres 1] , [postcode 1] te [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaatsnaam] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 27 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.J. van Drongelen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. J. Looman naar voren is gebracht.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het verzoek om schadevergoeding van [naam 1] en van de nadere toelichting daarop van R. de Nocker, juridisch medewerker bij Slachtofferhulp Nederland.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 7 januari 2024 te ’s-Gravenzande, binnen de gemeente Westland, in een woning gelegen aan de [adres 2] ( [postcode 2] ), omstreeks 05:00 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een of meerdere anderen, althans alleen, een contant geldbedrag van (ongeveer) € 1.300,-, althans enig geldbedrag en/of een portemonnee en/of een rijbewijs en/of een identiteitskaart en/of een bankpas en/of diverse verzekeringspapieren, en/of een telefoon, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte
en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- die [naam 1] bij de keel te pakken en/of de keel dicht te knijpen en/of
- met de hand(en) de ogen van die [naam 1] te bedekken en/of
- die [naam 1] op een stoel te duwen en/of drukken en/of
- een trainingspak, althans enig voorwerp, tegen het gezicht van die [naam 1] te drukken.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. De rechtbank zal hieronder, voor zover relevant, op dit standpunt ingaan.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024006886 (onderzoek ANTLIA/DH5R024006), van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Westland - Delft, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 234).
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , opgemaakt op 7 januari 2024, voor zover inhoudende (p. 52-54):
Plaats delict: [adres 2] , [postcode 2] ’s-Gravenzande, binnen de gemeente Westland
Vandaag, 7 januari 2023 (de rechtbank begrijpt: 2024), nam ik via Facebook Messenger contact op met [naam 2] . [naam 2] zou weer naar mijn huis komen. Dit was dan omstreeks 05:00 uur. Ik zag drie personen. Eén van hen betrof [naam 2] . De andere twee betroffen mannen, maar die kende ik niet. Uiteindelijk ben ik in mijn slaapkamer terecht gekomen. Man 1 heeft mij op de stoel gedrukt. Naast de stoel stond mijn kledingrek. Hier hangen trainingspakken van mij. Ik voelde dat één van deze trainingspakken tegen mijn gezicht werd gedrukt. Gedurende de hele tijd werd mijn keel dichtgeknepen. Na ongeveer één minuut voelde ik dat mijn keel werd losgelaten. Het trainingspak gooide ik van mijn gezicht af. Ik zag dat mijn nachtkastje open stond. In dit nachtkastje ligt een kistje waarin ik geld en belangrijke papieren bewaar, bijvoorbeeld papieren van de verzekering. Toen ik het kistje opendeed, zag ik dat het kistje helemaal leeg was.
Daarna ben ik direct naar de woonkamer gelopen. Ik zag dat mijn tas op de grond lag. Toen ik erin keek, zag ik dat mijn portemonnee uit de tas weg was. Het geld in het geldkistje en in mijn portemonnee was bij elkaar € 1300,00. Ook mijn pinpas, rijbewijs en identiteitsbewijs zaten in de portemonnee.
Ik heb ook nog een aantal krassen op mijn huid in mijn gezicht.
2.
De eigen waarneming van de rechtbank van de foto op p. 63 van het procesdossier, gedaan ter terechtzitting, voor zover inhoudende:
Op de foto is de heer [naam 1] afgebeeld. De rechtbank heeft waargenomen dat de heer [naam 1] op zijn linkerwang en rechtsboven zijn linker wenkbrauw een rode kras heeft.
3.
De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 27 november 2024, voor zover inhoudende:
Op vragen van u, voorzitter, verklaar ik het volgende.
Het klopt dat ik op 7 januari 2024 in de woning aan de [adres 2] in ’s-Gravenzande was.
Het klopt dat ik € 1.300,- heb weggenomen van de heer [naam 1] .
Op het moment dat [naam 1] de la opentrok en ik het geld zag, heb ik gehandeld. Ik dacht toen: “dit is dit jouw straf”.
Ik heb [naam 1] op de stoel gezet.
Het klopt dat ik met de heer [naam 1] in de slaapkamer was. Ik was bezig met het geld te pakken. Hij wilde voorkomen dat ik het geld pakte, dus ik hield hem tegen en pakte het geld uit de la. Ik maakte afweerbewegingen.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Inleiding
Aan de verdachte is het medeplegen van diefstal met geweld in een woning ten laste gelegd. De rechtbank stelt voorop dat op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting vast is komen te staan dat de verdachte en de twee medeverdachten, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , op 7 januari 2024 omstreeks 5:00 uur met de auto naar de woning van de aangever aan de [adres 2] in ’s-Gravenzande zijn gereden. De medeverdachte [medeverdachte 1] had een seksafspraak gemaakt met de aangever. De aangever heeft hen in de woning binnengelaten en is daarna bestolen van zijn portemonnee met inhoud, telefoon, verzekeringspapieren en een geldbedrag van € 1.300,-. Daarnaast is er geweld tegen de aangever gepleegd. De verdachte en de twee medeverdachten zijn vervolgens vertrokken. Dit terwijl er, anders dan afgesproken was, geen seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tussen de aangever en de medeverdachte [medeverdachte 1] .
Medeplegen
De betrokkenheid in de vorm van medeplegen aan een strafbaar feit kan worden bewezen verklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en, in deze zaak, de medeverdachten. Ook wanneer het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De verdachte heeft verklaard als bescherming met medeverdachte [medeverdachte 1] mee te zijn gegaan naar de woning van de aangever en dat hij iemand had meegenomen. Hij heeft verklaard in de woning eerst met de aangever naar de slaapkamer te zijn gelopen om het afgesproken geldbedrag voor het vervoer overhandigd te krijgen. De verdachte heeft verder verklaard dat hij de aangever ‘op zijn plek wilde zetten’ omdat hij het niet leuk vond dat de aangever seks wilde hebben met medeverdachte [medeverdachte 1] , zijn vriendin. Eenmaal in de slaapkamer, zag de verdachte een groot geldbedrag liggen en is het plan ontstaan om dit te stelen.
De rechtbank overweegt dat het handelen van de verdachte en de medeverdachten zonder meer vragen oproept. Onduidelijk is gebleven waarom de verdachte samen met de medeverdachten in de auto is gestapt, waarom hij met hen de woning van aangever is ingegaan en waarom hij ‘iemand heeft meegenomen’. De verklaring van de verdachte dat hij (enkel) is meegegaan als bescherming van medeverdachte [medeverdachte 1] acht de rechtbank niet heel overtuigend.
Een en ander laat onverlet dat de rechtbank op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting geen sluitend bewijs ziet voor de conclusie dat sprake is van medeplegen. De aangever beschrijft in de aangifte het gedrag van één van de medeverdachten in de slaapkamer, waar het geweld en de diefstal hebben plaatsgevonden. De aangever benoemt verder in de aangifte dat de medeverdachten tijdens het geweld en de diefstal niet met elkaar hebben gesproken en uit de aangifte blijkt niet van een vorm van organisatie of voorbereiding van de werkwijze van de verdachte en de medeverdachten of samenwerking tussen hen. Dit alles betekent dat de rechtbank de verklaring van de verdachte dat er geen gezamenlijk vooropgezet plan was om aangever te overvallen en hij pas in de slaapkamer bij het zien van het geldbedrag besloot aangever te bestelen, niet kan uitsluiten.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten niet is komen vast te staan. Daarom zal de verdachte worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen.
Diefstal met geweld
Nu de rechtbank de verdachte vrijspreekt van het medeplegen, staat de rechtbank voor de vraag of de verdachte zelf strafbare handelingen heeft verricht zoals ten laste gelegd. De rechtbank overweegt als volgt.
De aangever heeft in zijn aangifte geweld beschreven dat ‘man 1’ heeft verricht bij hem. De rechtbank acht de aangifte betrouwbaar, aangezien deze in de kern gedetailleerd en consistent is. Verder wordt de aangifte voldoende ondersteund door de verklaring van de verdachte ter terechtzitting en het waargenomen letsel. De rechtbank gebruikt de aangifte dan ook voor het bewijs. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de aangever door de verdachte bij zijn keel is gepakt en de verdachte zijn keel heeft dichtgeknepen. Ook is hij op een stoel gedrukt en is een trainingspak tegen zijn gezicht gedrukt. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij kwaad was op de aangever en dat bij hem, toen hij het grote geldbedrag in de la zag, het idee ontstond om dit geld af te pakken om op die manier de aangever te straffen. De rechtbank acht gelet op dit alles wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte geweld heeft gebruikt voorafgaand en tijdens de diefstal om deze voor te bereiden en te vergemakkelijken.
De rechtbank komt ook tot het oordeel dat de verdachte náást de € 1.300,- – hetgeen de verdachte heeft bekend – ook de verzekeringspapieren en de portemonnee met daarin een rijbewijs, identiteitskaart en bankpas heeft weggenomen. De aangever heeft verklaard dat het kistje dat in het nachtkastje zat – waar voorheen geld en verzekeringspapieren in zaten – leeg was en dat het geld uit het kistje en de portemonnee tezamen € 1.300,- was. Aangezien de verdachte heeft verklaard geld weg te hebben genomen uit het nachtkastje en dat het ging om een geldbedrag van € 1.300,-, leidt de rechtbank daaruit af dat de verdachte ook de verzekeringspapieren en de portemonnee met diverse pasjes heeft gestolen.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de diefstal met geweld bewezen kan worden verklaard.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 7 januari 2024 te ’s-Gravenzande, binnen de gemeente Westland, in een woning gelegen aan de [adres 2] ( [postcode 2] ), omstreeks 05:00 uur, een contant geldbedrag van € 1.300,- en een portemonnee en een rijbewijs en een identiteitskaart en een bankpas en diverse verzekeringspapieren die aan [naam 1] toebehoorde
nheeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van geweld tegen die [naam 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden
engemakkelijk te maken door:
- die [naam 1] bij de keel te pakken en/of de keel dicht te knijpen en
- die [naam 1] op een stoel te duwen en/of drukken en
- een trainingspak tegen het gezicht van die [naam 1] te drukken.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er een gevangenisstraf moet worden opgelegd waarvan het onvoorwaardelijk gedeelte gelijk is aan de duur van het voorarrest met daarnaast een forse taakstraf. De raadsman verzoekt daarnaast aan het voorwaardelijk deel van de straf de voorwaarden te verbinden die de reclassering heeft geadviseerd.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het stelen van diverse goederen gepaard met geweld in de woning van de aangever. De verdachte werd – gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd – binnengelaten in de woning van de aangever en heeft vervolgens deze gelegenheid aangegrepen om de aangever met geweld te overvallen en zich meester te maken van spullen van de aangever. De verdachte heeft hiermee inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en het gevoel van veiligheid van aangever. Het moet voor aangever beangstigend zijn geweest dat hij op deze wijze is overvallen in zijn woning, een plek waar hij zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen. De verdachte heeft dit gevoel aangetast. Hij heeft zich met de idee de aangever te willen ‘straffen’ laten leiden door emotie en eigen financieel gewin zonder enig respect voor het eigendomsrecht van aangever. De rechtbank acht het door de verdachte gepleegde feit des te ernstiger omdat de aangever fysiek beperkt was: hij loopt met een prothese en is daardoor slecht ter been. Hierdoor was de aangever kwetsbaar en kon hij zich niet goed verdedigen. De rechtbank weegt dit in het nadeel van de verdachte mee.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 3 juni 2024, waaruit volgt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaren niet is veroordeeld.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 29 april 2024. Uit dit advies komt naar voren dat in de periode voorafgaand en ten tijde van het delict sprake was van overmatig en problematisch gebruik van alcohol en drugs. De verdachte heeft dit ter terechtzitting ook bevestigd en verklaard dat dit zijn keuzes heeft beïnvloed. De reclassering adviseert dan ook bij een veroordeling van de verdachte hem bijzondere voorwaarden op te leggen die hem onder andere kunnen helpen zijn middelengebruik tegen te gaan.
De verdachte heeft uiteindelijk weliswaar een zekere openheid van zaken gegeven en zich bereid verklaard om mee te werken aan de geadviseerde bijzondere voorwaarden, maar minimaliseert zijn handelen tot enkel het afhouden/afduwen van de aangever. Niet is gebleken dat de verdachte (een begin van) verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden. De rechtbank ziet in de spijtbetuigingen van de verdachte ter terechtzitting geen reden om deze in strafmatigende zin mee te wegen.
Straf
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmaat aansluiting gezocht bij wat in vergelijkbare gevallen doorgaans wordt opgelegd.
Nu de rechtbank de verdachte vrijspreekt van het medeplegen, zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden passend en geboden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De rechtbank zal een deel van die straf, te weten zes maanden, voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren en daaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive terug te dringen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[naam 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 2.351,10, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 1.351,10 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade. Ter terechtzitting heeft R. de Nocker desgevraagd toegelicht dat de immateriële schade primair is gebaseerd op de wettelijke grondslag ‘lichamelijk letsel’ en subsidiair op de wettelijke grondslag ‘aantasting in de persoon op andere wijze’.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag aan immateriële schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Voor de toewijzing van het gevorderde bedrag aan materiële schade heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, is door de verdachte niet betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit, ter hoogte van het gevorderde bedrag.
De rechtbank is verder van oordeel dat op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit, aangezien de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen. Gelet op wat door de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 250,-. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.601,10, bestaande uit € 1.351,10 aan materiële schade en € 250,- aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 7 januari 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade op die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.601,10, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 7 januari 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [naam 1] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (ACHTTIEN) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
6 (ZES) MAANDEN, niet zal worden ten uitvoer gelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
twee (TWEE) JAREN vastgestelde proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- zich meldt bij GGZ Fivoor Den Haag op het adres Johanna Westerdijkstraat 40, 2521 EN te Den Haag op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich laat behandelen door het ambulant centrum van Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel als mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter
als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
- deelneemt aan een gedragsinterventie, bestaande uit leefstijltraining of een andere gedragsinterventie die gericht is op verslaving en middelengebruik. De reclassering bepaalt welke training het wordt. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
- meewerkt aan controle van het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
geeft opdracht aan GGZ Fivoor Den Haag tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
de vordering van de benadeelde partij;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 1.601,10 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 7 januari 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan de heer [naam 1] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat te betalen een bedrag van €1.601,10, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 7 januari 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van de heer [naam 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 26 dagen. De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, voorzitter,
mr. M.C. Ritsema van Eck – van Drempt, rechter,
mr. K.O. Hamelink, rechter,
in tegenwoordigheid van mrs. C.W.I. Ostendorf en D.A. Goldstoff, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 december 2024.