ECLI:NL:RBDHA:2024:20754
Rechtbank Den Haag
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake visum kort verblijf
In deze zaak gaat het om een verzet tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin het beroep van de opposanten tegen de afwijzing van hun visumaanvraag kennelijk niet-ontvankelijk werd verklaard. De opposanten, vertegenwoordigd door hun referent, hebben op 16 november 2023 een aanvraag voor een visum kort verblijf ingediend, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep op 9 februari 2024 niet-ontvankelijk, omdat de beroepsgronden niet tijdig waren ingediend. Echter, de opposanten stelden dat de beroepsgronden wel degelijk tijdig waren verzonden, maar naar een verkeerd e-mailadres. De rechtbank heeft het verzet op 23 juli 2024 behandeld, waarbij de referent aanwezig was, maar de opposanten niet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beroepsgronden op 12 december 2023 naar het verkeerde adres zijn gestuurd, maar op 13 december 2023 zijn doorgezonden naar de rechtbank Den Haag. Hierdoor zijn de beroepsgronden binnen de hersteltermijn ingediend. De rechtbank oordeelt dat de eerdere uitspraak ten onrechte was gedaan zonder zitting, omdat de beroepsgronden tijdig waren ingediend. Het verzet is gegrond verklaard, en de rechtbank hervat het onderzoek in de stand waarin het zich bevond voordat de eerdere uitspraak werd gedaan. De uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens en is openbaar uitgesproken op 24 juli 2024.