In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 4 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een B.V., en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) over de toekenning van een WIA-uitkering aan werkneemster. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 1 maart 2022, waarin het UWV had vastgesteld dat werkneemster per 6 mei 2022 in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering. Eiseres stelde dat het besluit onzorgvuldig tot stand was gekomen, omdat er geen medisch of arbeidskundig onderzoek was verricht. Het UWV handhaafde zijn standpunt in het bestreden besluit van 21 september 2023, waarop eiseres beroep instelde.
Tijdens de zitting op 18 oktober 2024 werd het beroep behandeld. Eiseres voerde aan dat de verzekeringsarts b&b onvoldoende rekening had gehouden met de prognoses van de behandelend psychiater en dat er geen zorgvuldige beoordeling had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat het UWV een besluit over arbeidsongeschiktheid mag baseren op een rapport van de verzekeringsarts, maar dat dit rapport moet zijn onderbouwd en zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De rechtbank concludeerde dat het UWV in deze zaak niet had voldaan aan de vereisten van zorgvuldigheid en motivering.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit. Het UWV werd opgedragen om binnen 12 weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij de situatie van werkneemster op de datum in geding, 6 mei 2022, opnieuw moet worden beoordeeld. Tevens werd het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige en onderbouwde beoordeling bij besluiten over arbeidsongeschiktheid.