ECLI:NL:RBDHA:2024:20748

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
23/7262
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in het kader van WIA-uitkering

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 4 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een B.V., en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) over de toekenning van een WIA-uitkering aan werkneemster. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 1 maart 2022, waarin het UWV had vastgesteld dat werkneemster per 6 mei 2022 in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering. Eiseres stelde dat het besluit onzorgvuldig tot stand was gekomen, omdat er geen medisch of arbeidskundig onderzoek was verricht. Het UWV handhaafde zijn standpunt in het bestreden besluit van 21 september 2023, waarop eiseres beroep instelde.

Tijdens de zitting op 18 oktober 2024 werd het beroep behandeld. Eiseres voerde aan dat de verzekeringsarts b&b onvoldoende rekening had gehouden met de prognoses van de behandelend psychiater en dat er geen zorgvuldige beoordeling had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat het UWV een besluit over arbeidsongeschiktheid mag baseren op een rapport van de verzekeringsarts, maar dat dit rapport moet zijn onderbouwd en zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De rechtbank concludeerde dat het UWV in deze zaak niet had voldaan aan de vereisten van zorgvuldigheid en motivering.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit. Het UWV werd opgedragen om binnen 12 weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij de situatie van werkneemster op de datum in geding, 6 mei 2022, opnieuw moet worden beoordeeld. Tevens werd het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige en onderbouwde beoordeling bij besluiten over arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/7262

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 november 2024 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: R. Bakkenes),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. M.A. Bakker).

Inleiding

Met het besluit van 1 maart 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder [werkneemster] (werkneemster) laten weten dat zij per 6 mei 2022 in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Met het besluit van 21 september 2023 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiseres is verweerder bij het primaire besluit gebleven.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 18 oktober 2024 op zitting behandeld. Ter zitting zijn verschenen de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Wat vooraf ging aan de procedure
1.1.
Verweerder heeft het primaire besluit genomen zonder dat daaraan een medische of arbeidskundige beoordeling ten grondslag ligt.
1.2.
Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en aangevoerd dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen nu het niet berust op een medisch en arbeidsdeskundig onderzoek.
1.3.
In het kader van de beoordeling in bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b onderzoek gedaan. Hiervoor heeft de verzekeringsarts b&b werkneemster gezien op een spreekuur op 20 januari 2023 en het dossier en de ontvangen informatie bestudeerd. De bevindingen zijn uiteengezet in het medisch onderzoeksverslag van 6 maart 2023. De verzekeringsarts b&b overweegt dat werkneemster op arbeidsdeskundige gronden 100% arbeidsongeschikt is geacht en dat er geen sprake is van geen benutbare mogelijkheden. De verzekeringsarts b&b verwacht een verbetering in de belastbaarheid op de lange termijn door verdere gerichte behandeling.
1.4.
De arbeidsdeskundige b&b heeft naar aanleiding hiervan een onderzoek verricht, waarvan de bevindingen uiteen zijn gezet in het rapport van 14 maart 2023. Werkneemster wordt 100% arbeidsongeschikt geacht nu er geen functies geselecteerd kunnen worden en dus geen verdiencapaciteit kan worden vastgesteld.
1.5.
Eiseres heeft gereageerd op het onderzoeksverslag van de verzekeringsarts b&b. Eiseres stelt dat de verzekeringsarts b&b de prognosestellingen van de klinisch psycholoog en de psychiater negeert door te stellen dat er nog behandelopties zijn. Hierbij onderbouwt de verzekeringsarts b&b niet dat behandeling bij werkneemster zal leiden tot een verbetering in de belastbaarheid. Een dergelijke inschatting zou wel gemaakt moeten worden zoals blijkt uit een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 februari 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:1896). Eiseres is van mening dat de vastgestelde volledige arbeidsongeschiktheid duurzaam te achten is en dat er recht bestaat op een IVA-uitkering.
1.6.
Naar aanleiding van de reactie van eiseres heeft de verzekeringsarts b&b een aanvullende medische rapportage opgesteld op 19 september 2023. Hiervoor is dossierstudie verricht en is ook een expertise verricht door psychiater C. Scheele van Sazyes Medische Diagnostiek. De bevindingen van deze expertise zijn uiteengezet in het rapport van 11 september 2023. De verzekeringsarts b&b overweegt – in het kort – dat uit de verrichte expertise blijkt dat verbetering het komende jaar te verwachten is en dat verdere behandeling mogelijk is. Er kan niet geconcludeerd worden dat de functionele mogelijkheden en beperkingen van werkneemster onjuist zijn ingeschat. Op grond hiervan heeft verweerder geen aanleiding gezien om het standpunt te wijzigen en is het bestreden besluit genomen.
Beoordeling door de rechtbank
2. In geschil is of de volledige arbeidsongeschiktheid van werkneemster duurzaam te achten is op datum in geding, 6 mei 2022.
3. De rechtbank overweegt dat verweerder een besluit over arbeidsongeschiktheid mag baseren op een rapport opgesteld door een verzekeringsarts b&b. Dat kan anders zijn in het geval de betrokkene aannemelijk maakt dat dit rapport niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, inconsequenties bevat of onvoldoende is gemotiveerd. Voor het aanvechten van de inhoudelijke medische beoordeling van de verzekeringsarts b&b geldt dat een betrokkene in beginsel niet zal kunnen volstaan met de enkele stelling dat hij meer beperkt is dan de verzekeringsarts heeft aangenomen. Hij zal dat standpunt moeten onderbouwen met medische informatie.
4.1.
Eiseres voert aan dat de beoordeling onzorgvuldig is geweest. Eiseres legt een brief over van 30 oktober 2023 van behandelend psychiater Roelfs waarin wordt gesteld dat de behandeling zoals beschreven in de expertise tot beperkte verandering heeft geleid.
4.2.
De verzekeringsarts b&b heeft gereageerd op de brief van 30 oktober 2023 en stelt het volgende. Er is een expertise uitgevoerd door een psychiater. De psychiater heeft geen aanleiding gezien om overleg te voeren met de behandelaar van werkneemster. Wat betreft de kwetsbaarheid van werkneemster stelt de verzekeringsarts b&b dat dit niet wordt ontkend, maar dat dit niet onderbouwt dat er geen verbetering mogelijk is. Uit de expertise is namelijk niet gebleken dat er geen behandelmogelijkheden meer zijn. Evenmin is gebleken dat deze behandelmogelijkheden niet tot verbetering kunnen leiden.
4.3.
Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat er nog steeds sprake is van onzorgvuldigheid. In de primaire fase heeft er geen verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts b&b neemt het advies van de psychiater om te overleggen met de behandelaar van werkneemster niet serieus. Ook kan de verzekeringsarts b&b niet inschatten of werkneemster deze behandelingen aan zou kunnen en hoe deze zich verhouden tot de lopende behandelingen.
4.4.
Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van onzorgvuldigheid nu de verzekeringsarts b&b een uitgebreid medisch onderzoek heeft uitgevoerd en daarvoor zelfs een psychiatrische expertise heeft laten uitvoeren.
5. De rechtbank heeft ter zitting de vraag besproken of de brief van de behandelaar van 30 oktober 2023 ziet op de situatie van werkneemster op de datum in geding. Het antwoord daarop luidt ontkennend. Naar aanleiding hiervan heeft de rechtbank na afloop van de zitting moeten vaststellen dat de verrichte expertise evenmin betrekking heeft op de datum in geding. De verzekeringsarts b&b heeft in de vraagstelling voor de psychiater namelijk niet gespecificeerd dat er een expertise verricht moet worden die betrekking heeft op de hier van belang zijnde datum 6 mei 2022. De psychiater is hier in het rapport van 11 september 2023 ook niet op ingegaan.

Conclusie en gevolgen

6. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit berust op een onzorgvuldig onderzoek en een onvoldoende deugdelijke motivering van het standpunt dat er geen sprake is van duurzaamheid van volledige arbeidsongeschiktheid op de datum in geding. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.
7. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft onvoldoende informatie om zelf in de zaak te voorzien, nu daarvoor opnieuw medisch (psychiatrisch) onderzoek zal moeten plaatsvinden, terwijl werkneemster niet als partij aan deze procedure deelneemt. Verweerder zal daarom worden opgedragen om binnen 12 weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank wijst erop dat de verzekeringsarts b&b bij het verrichten van het onderzoek de situatie van werkneemster op de datum in geding zal moeten beoordelen. De rechtbank acht het aangewezen dat de verzekeringsarts b&b die vraag aan de psychiater voorlegt die de expertise heeft uitgevoerd en dat tevens de behandelend psychiater van werkneemster wordt geraadpleegd.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,-).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen 12 weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. S.R. Veili, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.