ECLI:NL:RBDHA:2024:20736

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
NL24.25704
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een mvv-aanvraag voor gezinshereniging van stateloze Palestijnen in oorlogssituatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 11 december 2024, wordt het beroep van eisers, ouders van een referent, tegen de afwijzing van hun aanvraag om een machtiging voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. De aanvraag was ingediend door de referent, die in Nederland verblijfsvergunning asiel heeft. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag afgewezen op 30 mei 2022, en het bezwaar van eisers werd op 24 mei 2024 ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn die het gebruikelijke overstijgen, en dat er wel degelijk sprake is van beschermenswaardig familieleven tussen de referent en zijn ouders, zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de beschermenswaardige gezinsbanden. De rechtbank wijst op de medische en financiële afhankelijkheid van de ouders van de referent, die in een oorlogssituatie in Syrië verblijven, en concludeert dat de minister de situatie niet adequaat heeft beoordeeld. De eisers krijgen een proceskostenvergoeding van € 1.750,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.25704

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] en [naam 2] , eisers,

V-nummers: [nummer 1] en [nummer 2]
(gemachtigde: mr. H. Postma),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. K. Jansen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag om een machtiging voorlopig verblijf (mvv).
1.1.
De mvv-aanvraag is door [naam 3] (referent) ingediend ten behoeve van eisers. De minister heeft de aanvraag met het primaire besluit van 30 mei 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 24 mei 2024 op het bezwaar van eisers, is de minister bij de afwijzing gebleven. Hiertegen hebben eisers beroep ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 25 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent, de gemachtigde van eisers, een tolk en de gemachtigde van de minister. Ook is de partner van referent verschenen. Het onderzoek is ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de mvv-aanvraag van eisers aan de hand van hun beroepsgronden.
2.1.
Het beroep zal gegrond worden verklaard, omdat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid, die uitstijgen boven het gebruikelijke. De minister heeft dan ook ten onrechte geconcludeerd dat geen sprake is van beschermenswaardig familieleven tussen referent en eisers, als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. [2] Hierna legt de rechtbank verder uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eisers zijn de ouders van referent. Zij beogen gezinshereniging en daarvoor is de mvv-aanvraag ingediend. Eisers zijn geboren op [datum 1] en [datum 2] . Zij zijn, net als referent stateloze Palestijnen. Eisers wonen in Damascus, in het vluchtelingenkamp Al-Yarmouk in Syrië. Referent heeft in Nederland op 7 augustus 2018 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gekregen.
3.1.
Bij de aanvraag heeft referent aangegeven dat eisers medische klachten hebben, dat zij in Syrië geen zorgverzekering hebben en dat geen pensioen bestaat. Eisers zijn vanwege medische redenen lichamelijk niet meer in staat om te werken en referent ondersteunt hen financieel met zijn broer en zus, die in Duitsland verblijven. Er is niemand die hen kan helpen bij de dagelijkse verzorging en het huishouden. Referent heeft dagelijks contact met zijn ouders en heeft tot aan zijn vertrek in 2018 met eisers samengewoond in het vluchtelingenkamp Al-Yarmouk. Zijn ouders wonen daar in een flat op de 5e verdieping. Ter onderbouwing zijn onder meer de identiteitsdocumenten van eisers overgelegd, een huwelijksakte, (familie) uittreksels van het UNWRA, de Duitse verblijfsvergunningen van de broer en zus van referent en meerdere verklaringen van medische specialisten.
3.2.
De minister heeft de aanvraag met het primaire besluit afgewezen, omdat volgens haar geen sprake is van beschermenswaardig familieleven. De minister acht de identiteit van eisers wel aannemelijk en de familierechtelijke relatie met referent ook, omdat dit door hen met echt bevonden documenten is onderbouwd. Volgens de minister is echter geen sprake van een “meer dan gebruikelijke afhankelijkheid” tussen eisers en referent.
3.3.
Eisers hebben 27 juni 2022 bezwaar gemaakt. Referent is in bezwaar op 25 april 2024 gehoord. Ter nadere onderbouwing zijn vier verklaringen van medische specialisten overgelegd, en zes verklaringen van familieleden, vrienden en buren van eisers.
3.4.
In het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. De minister heeft haar standpunt over het ontbreken van de “meer dan gebruikelijke afhankelijkheid” gehandhaafd, zodat geen sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
Wat vinden eisers?
4. Eisers hebben in beroep het bestreden besluit gemotiveerd betwist. Zij menen dat er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan en dat de minister ten onrechte heeft gesteld dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid met referent. Ook heeft de minister niet alle aangevoerde omstandigheden betrokken en in samenhang beoordeeld. Naast hun woonsituatie in Syrië, wijzen eisers erop dat de gezinssituatie met referent altijd is blijven bestaan, ook toen hij na zijn huwelijk vlak naast hen woonde en hij elke dag bij hen kwam, daar elke dag at, altijd hielp met de boodschappen, hen naar afspraken bracht en bij afspraken in het ziekenhuis begeleidde. Zij wijzen op hun praktische en financiële afhankelijkheid van referent en op hun hulpbehoevendheid. Met betrekking tot dit laatste, hebben eisers gewezen op hun medische klachten, de omstandigheid dat zij Palestijnse vluchtelingen zijn en in Syrië in een oorlogssituatie verblijven. Daarbij stellen eisers dat in Syrië een groot tekort is aan artsen en medisch personeel en dat er sprake is van tekorten aan medicijnen. Ter onderbouwing zijn nadere medische stukken overgelegd.
Wat is het toetsingskader?
5. Uit de rechtspraak van het EHRM [3] en van de Afdeling [4] volgt dat relaties tussen volwassen familieleden buiten het kerngezin onder de bescherming van artikel 8 van het EVRM kunnen vallen, "als er tussen hen bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan die de gebruikelijke emotionele banden overstijgen.” [5]
5.1.
De Afdeling heeft in de hiervoor genoemde uitspraak van 27 maart 2024 geoordeeld dat de minister een brede beoordeling moet maken van de vraag of er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan, waarin alle individuele omstandigheden van het geval worden betrokken en in onderlinge samenhang worden beoordeeld. De beoordeling van de vraag of er daadwerkelijk elementen van afhankelijkheid bestaan is een vraag van feitelijke aard. De minister mag in die beoordeling niet slechts betrekken of een vreemdeling vanwege diens medische toestand afhankelijk is van een referent, maar zij moet een op het specifieke geval toegespitste beoordeling maken van alle door de vreemdeling aangedragen feiten en omstandigheden die maken dat er bijkomende elementen van afhankelijkheid kunnen bestaan. In de beoordeling moeten, voor zover deze zijn aangevoerd, elementen zoals de financiële en materiele afhankelijkheid, de gezondheid van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst een rol spelen. Verder kan bijvoorbeeld de mate van emotionele afhankelijkheid en de vraag of betrokkenen eerder hebben samengewoond van belang zijn.
Is de beoordeling van de minister juist en volledig?
6. De rechtbank stelt vast dat de minister een verkeerd toetsingskader heeft gehanteerd, door te beoordelen of eisers zonder referent in staat zijn zelfstandig te functioneren. Dit is voor het bestaan van bijkomende elementen van afhankelijkheid, niet vereist. [6] Ook heeft de minister in haar beoordeling ten onrechte betrokken dat niet gebleken is dat eiser vanwege zijn medische situatie exclusief van referent afhankelijk is. Exclusieve afhankelijk is voor het bestaan van bijkomende elementen van afhankelijkheid, niet vereist. [7] Doordat de minister dit in haar samenhangende beoordeling heeft betrokken, hanteert zij een te hoge lat die niet uit de rechtspraak van het EHRM volgt. [8] In zoverre is het besluit dan ook niet juist.
6.1.
Namens de minister is ter zitting toegegeven, dat in de beoordeling ten onrechte niet is betrokken dat eisers als stateloze Palestijnse vluchtelingen in Syrië in een oorlogssituatie verblijven, terwijl dit volgt uit hun aanvraag en wat is aangevoerd in de hoorzitting in bezwaar. De minister heeft daarbij erkend dat er om die reden een gebrek kleeft aan het besluit. Het bestreden besluit is in zoverre dan ook ondeugdelijk gemotiveerd.
6.2.
Het beroep is om de hiervoor genoemde redenen in 6 en 6.1 al gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
6.3.
Uit het oogpunt van finale geschilbeslechting en nu daar namens de minister naar aanleiding van het onder 6.1 erkende gebrek, om is verzocht, zal de rechtbank onderzoeken of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven. Daarbij is van belang of alle door eisers naar voren gebrachte relevante individuele aspecten zijn betrokken en deugdelijk zijn beoordeeld, en of deze aspecten in onderlinge samenhang bezien, tot de conclusie leiden dat sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid die het gebruikelijke overstijgen. De bestuursrechter moet, zoals in voornoemde uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024 is aangegeven, het onderzoek van de minister naar de relevante feiten en omstandigheden en de gegeven motivering of sprake is van beschermenswaardig familieleven in de zin van artikel 8, eerste lid van het EVRM, volledig toetsen, zodat effectieve rechtsbescherming is verzekerd. Enkel als het gaat om de weging van de afhankelijkheid toetst de rechter enigszins terughoudend. [9]
Welke feiten neemt de minister aan?
7. Uit het bestreden besluit en het verhandelde ter zitting volgt dat de minister de volgende feiten en omstandigheden erkent, althans niet betwist:
  • referent en eisers hebben samengewoond tot in ieder geval 1 januari 2017;
  • referent heeft vervolgens tot zijn vertrek in februari 2018 tegenover eisers gewoond, zoals hij in zijn aanmeldgehoor op 15 mei 2018 heeft verklaard;
  • referent had tot zijn vertrek uit Syrië dagelijks contact met eisers en verleende hen praktische hulp, zoals boodschappen en vervoer naar medische zorg en begeleiding bij deze afspraken;
  • eisers zijn stateloze Palestijnse vluchtelingen en wonen in een oorlogssituatie in Syrië, in het kamp Al-Yarmouk in een flatgebouw op de vijfde verdieping dat zichtbaar beschoten is en tussen verwoeste andere flatgebouwen staat;
  • eisers hebben geen mogelijkheid om te verhuizen;
  • eisers en referent hebben sinds zijn vertrek uit Syrië (bijna) dagelijks contact;
  • de overige kinderen van eisers verblijven in Duitsland. Ook verblijft, naast referent, de broer van eiser in Nederland;
  • eisers hebben medisch gezien diverse fysieke en psychische klachten, zoals naar voren komt in de verschillende medische stukken, overgelegd bij de aanvraag, in bezwaar en in beroep;
  • ten aanzien van de medische stukken, waaronder ook de meest recente, die in beroep zijn overgelegd, heeft de minister ter zitting aangegeven de inhoud hiervan te volgen;
  • in Syrië bestaat geen zorgverzekering of pensioenregeling;
  • referent ondersteunt eisers financieel met een maandelijkse bijdrage, samen met zijn broer en zus in Duitsland;
  • eisers zijn voor hun medicatie afhankelijk van de UNWRA;
  • de steun van UNWRA is verminderd en bepaalde medicatie die de UNWRA niet kan leveren en die eisers nodig hebben, moeten gekocht worden op de zwarte markt.
Bestaan er bijkomende elementen van afhankelijkheid?
8. De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden in samenhang bezien, maken naar het oordeel van de rechtbank dat bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan. Daartoe wordt als volgt overwogen.
8.1.
Eisers en referent zijn stateloze Palestijnse vluchtelingen en hebben tot 1 januari 2017 bijna 27 jaar in gezinsverband op één adres samengewoond, op de vijfde verdieping, in een flat in het kamp Al-Yarmouk in Syrië. Vervolgens woonde referent vanaf zijn huwelijk op 1 januari 2017 tot aan zijn vertrek in 2018, op dezelfde verdieping in hetzelfde flatgebouw als eisers. Het betrof hier een appartement vlakbij dat van zijn ouders. Dit blijkt uit de verklaringen die referent in zijn aanmeldgehoor heeft afgelegd, alsmede uit die ten tijde van de hoorzitting in bezwaar en ter terechtzitting en de bij deze zittingen getoonde foto van het betreffende flatgebouw.
De rechtbank volgt de minister niet in het standpunt dat referent bij de mvv-aanvraag tegenstrijdig heeft verklaard over het samenwonen met eisers. De verklaring in het aanmeldgehoor dat hij een appartement “tegenover” zijn ouders heeft gehuurd [10] , betekent niet zonder meer aan de andere kant van de straat. Referent heeft in hetzelfde gehoor namelijk verklaard dat hij zijn hele leven tot aan zijn vertrek in hetzelfde gebouw en op dezelfde verdieping had gewoond. [11] Verder heeft de minister tijdens de hoorzitting in bezwaar geen nadere vragen gesteld naar de feitelijke woonsituatie. Dit is ter zitting wel gebeurd. Referent heeft, daarnaar gevraagd, ter zitting de appartementen van zijn ouders en die van hemzelf, op een foto aangewezen. Daarbij wees hij, van buitenaf gezien, twee naast elkaar gelegen appartementen op de vijfde verdieping aan. De minister heeft op zitting aangegeven aan te nemen dat dit de foto is die ook in bezwaar is getoond en niet te betwisten dat het bij de aangewezen appartementen gaat om die van referent en zijn ouders. Voorts heeft referent ter zitting desgevraagd toegelicht dat er tussen de beide voordeuren een afstand van ongeveer anderhalve meter zat. Referent heeft verder verklaard dat hij ook na 1 januari 2017 dagelijks met eisers contact had, dat hij in de ochtend geregeld door hen wakker werd gemaakt en dat hij hen praktisch ondersteunde met boodschappen en afspraken en dat hij hen naar afspraken in het ziekenhuis begeleidde.
De rechtbank is daarom van oordeel dat ook in de periode na 2017 tot aan het vertrek van referent in 2018, feitelijk gezien sprake is geweest van een situatie die zodanig grote overeenkomst vertoont met de periode tot 1 januari 2017 waarin de minister tussen eisers en referent samenwoning in gezinsverband heeft aangenomen, dat deze situatie daarmee in wezen is gecontinueerd. Dat is door de minister ten onrechte niet in de beoordeling betrokken, terwijl daar volgens het bestreden besluit een groot gewicht aan toe zou komen.
8.2.
Met betrekking tot praktische en emotionele afhankelijkheid hebben eisers zich er terecht op beroepen dat zij medisch gezien fysieke en psychische klachten hebben, dat zij in een oorlogssituatie verblijven en dat de levering van bepaalde medicijnen via de UNWRA soms stokt, waarna zij voor de benodigde medicatie op de zwarte markt zijn aangewezen. Eisers hebben in dit verband meerdere medische verklaringen overgelegd. Ter zitting is aangegeven dat de inhoud van de overgelegde verklaringen door de minister niet wordt betwist, ook niet met betrekking tot de stukken die in beroep zijn overgelegd. Hoewel deze dateren van na het bestreden besluit, vormen zij een onderbouwing van het eerder ingenomen standpunt dat de medische situatie van eisers verslechtert en dat zij in verband met deze medische situatie hulp- en zorgbehoeftig zijn.
De rechtbank leidt uit die stukken het volgende af. Eiser staat sinds jaren onder intensieve medische behandeling voor cardiovasculaire klachten, ongereguleerde diabetes en chronisch hoge bloeddruk. Hij heeft in verband daarmee vijfmaal een bypass operatie gehad, laatstelijk in 2022. Daarnaast is er sprake van een vaatvernauwing in het onderbeen (“ischemie in de onderste extremiteit”) en er is ten gevolge van de diabetes sprake van chronische nierproblemen. De internist geeft daarbij in zijn rapport aan dat eiser wordt behandeld met tien nader genoemde medicijnen en noteert daarbij tevens dat naast deze medicatie, aanwezigheid van hulp binnen het gezin noodzakelijk is.
Eiseres heeft blijkens de overgelegde medische stukken rug-, nekklachten als gevolg van verschillende hernia’s en voorts schildklier- en nierklachten. Daarnaast lijdt zij aan vergevorderde hartinsufficiëntie. Ten aanzien van eiseres staat in het overgelegde rapport van de uroloog nog vermeld dat zij niet in staat is te werken of te voorzien in het levensonderhoud van haar echtgenoot en dat zij de hulp nodig heeft van haar kinderen.
Voorts staat in een tweetal verklaringen van de neuroloog van 15 april 2024 vermeld dat eiser psychische spanningen en een verslechterde stemming als gevolg van een angstneurose heeft en dat eiseres lijdt aan een chronisch depressieve stoornis, in beider gevallen vanwege het verlies van steun binnen het gezinsverband vanwege de lange afwezigheid van hun kinderen. De neuroloog vermeldt daarbij in zijn verklaring ten aanzien van eiser nog dat het voor diens behandeling noodzakelijk is dat hij zich in een omgeving met zijn kinderen bevindt.
Uit gemelde medische verklaringen van de neuroloog en internist (van eiser) en de behandeld uroloog (van eiseres) valt af te leiden dat het standpunt van de minister dat zij niet zorg- en hulpbehoevend zijn, geen stand kan houden. Daarnaast kan uit die stukken worden afgeleid dat hun medische situatie na het vertrek van referent zowel in fysiek opzicht als psychisch verder is verslechterd, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de verklaring van de behandelend cardioloog van eiseres van 2 september 2024. De minister heeft zich – nog los van het feit dat dit niet vereist is voor het bestaan van bijkomende elementen van afhankelijkheid – daarmee ook ten onrechte op het standpunt gesteld dat uit de medische verklaringen niet blijkt dat zij niet in staat zijn zelfstandig te functioneren.
De rechtbank stelt voorts vast dat in het besluit ten onrechte voorbij is gegaan aan de vereiste gezinsomgeving voor (psychische) behandeling, alsmede aan de praktische en emotionele afhankelijkheid van eisers aan referent. Referent heeft in dit verband verklaard dat hij erg bezorgd is over zijn ouders, dat hij (bijna) dagelijks contact heeft met hen en dat hij vaak in de weer is om medische zorg en medicatie voor zijn ouders te regelen. Op grond van de medische stukken is voorts aannemelijk dat hun fysieke beperkingen het voor eisers moeilijk maken om vanuit hun flat op de vijfde verdieping boodschappen te doen. Referent heeft in dit verband ook verklaard dat hij voor zijn vertrek degene was die voor zijn ouders boodschappen deed. Bij de hoorzitting heeft hij nog aangegeven dat zijn ouders daar geïsoleerd van anderen wonen en dat zij soms vanuit hun raam de hulp voor het doen van boodschappen inroepen van jonge mannen die toevallig langs lopen. Dit laatste wordt ook in het bestreden besluit genoemd en niet betwist.
Uit de medische verklaringen zoals hiervoor weergegeven zijn, volgt dat eisers zorg- en hulpbehoevend zijn. Voor zover in het besluit is overwogen dat er geen sprake is bijkomende elementen van afhankelijkheid omdat de medische zorg voor eisers kennelijk toegankelijk en beschikbaar is, is dit ten onrechte nu de vraag of een medische behandeling beschikbaar zou zijn, een aspect is dat speelt bij de belangenafweging.
8.3.
Eisers hebben voorts onbetwist gesteld dat referent mede betaalt voor hun noodzakelijke medische zorg, waaronder de benodigde medicatie die soms tegen veel geld op de zwarte markt moet worden gekocht. De minister volgt referent ook in zijn verklaringen dat hij met zijn broer en zus, maandelijks geld stuurt naar zijn ouders. Niet in geschil is dat in Syrië geen zorgverzekering of pensioen bestaat en dat eisers niet werkzaam (kunnen) zijn. Hieruit volgt dat ook sprake is van financiële afhankelijkheid. Het standpunt van de minister dat referent de financiële ondersteuning ook op afstand kan voorzetten, is geen relevant aspect voor de feitelijke vaststelling of sprake is van een bijkomend element van afhankelijkheid.
8.4.
Gelet op de situatie in Syrië, zowel voor als na het vertrek van referent en de aard en ernst van de gezondheidssituatie van eisers, de zorgen die dit met zich mee brengt en de rol die referent in dat verband praktisch gezien en emotioneel vervult, maakt dat er naar het oordeel van de rechtbank zowel in financiële, praktische als emotionele zin sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid.
Is die afhankelijkheid meer dan gebruikelijk?
9. De rechtbank is, enigszins terughoudend toetsend, van oordeel dat de hiervoor onder 7 en 8 genoemde omstandigheden, in samenhang bezien, maken dat sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid die het gebruikelijke overstijgen. De minister heeft ondeugdelijk gemotiveerd dat het jarenlange samenwonen in gezinsverband, welke situatie feitelijk gezien tot aan het vertrek van referent is gecontinueerd, de praktische hulp die door referent als meerderjarig kind werd en wordt geboden in verband met de fysieke klachten eisers, alsmede hun psychische klachten als gevolg van de afwezigheid van hun kinderen, het gebruikelijke niet overstijgt. De rechtbank stelt daarom vast dat sprake is van beschermenswaardig familieleven tussen eisers en referent, in de zin van artikel 8 van het EVRM. De minister heeft dit ten onrechte niet aangenomen. De beoordeling en afwijzing van de mvv-aanvraag is daarom onjuist en de rechtsgevolgen van het bestreden besluit kunnen niet in stand blijven. Gelet op het voorgaande, behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.
9.1
De minister moet bij het opnieuw beslissen op het bezwaar van eisers uitgaan van beschermenswaardig gezinsleven en is gehouden om een belangenafweging te maken.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, omdat het in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing op de aanvraag van eisers te nemen, omdat het aan de minister is om een belangenafweging te maken. Ook draagt de rechtbank niet aan de minister op om het gebrek te herstellen (een zogenoemde bestuurlijke lus), omdat het geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
11. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, dat de minister een nieuw besluit moet nemen op het bezwaar van eisers, met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft de minister hiervoor
acht weken. Bij de beoordeling van de mvv-aanvraag dient de minister uit te gaan van beschermenswaardig familieleven tussen eisers en referent, als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
12. Omdat het beroep gegrond is krijgen eisers een vergoeding van hun proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. De vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en ter zitting is verschenen. Nu eisers zijn vrijgesteld van het betalen van griffierecht, hoeft de minister dit niet aan hen te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 24 mei 2024;
  • draagt de minister op binnen
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
3.Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
4.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188 en het arrest van het EHRM, Azerkane van 2 september 2020, ECLI:CE:ECHR:2020:0602JUD000313816.
6.Zie de Afdelingsuitspraak van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1189, r.o. 4.1.
7.Zie de Afdelingsuitspraak van 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003, r.o. 3.2.
8.Zie ook de arresten van het EHRM van 17 februari 2009, Onur tegen het Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2009:0217JUD002731907, van 12 januari 2010, A.W. Khan tegen het Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2010:0112JUD004748606, van 17 januari 2012, Kopf en Liberda tegen Oostenrijk, ECLI:CE:ECHR:2012:0117JUD000159806 en van 18 november 2014, Senchishak tegen Finland, ECLI:CE:ECHR:2014:1118JUD000504912.
9.Zie eerder genoemde ECLI:NL:RVS:2024:1188, r.o 5.3.
10.Pagina 5 van het aanmeldgehoor van 15 mei 2018.
11.Pagina 3 van het aanmeldgehoor.