ECLI:NL:RBDHA:2024:20733

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
AWB 23/13399 en AWB 23/13400
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wegens verbroken relatie en beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 24 oktober 2024, met zaaknummers AWB 23/13399 en AWB 23/13400, wordt het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Alam-Khan, had een verblijfsvergunning op basis van zijn relatie met de heer [referent]. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. G. Wischhoff, heeft de verblijfsvergunning ingetrokken met terugwerkende kracht vanaf 2 september 2021, wat eiser aanvecht.

De rechtbank heeft eerder in een tussenuitspraak op 18 juli 2024 geconstateerd dat de staatssecretaris de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet deugdelijk heeft gemotiveerd. De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om het geconstateerde gebrek te herstellen. Op 30 juli 2024 heeft verweerder een aanvullend besluit genomen, waarin hij zijn eerdere besluit verder motiveert, met inachtneming van de economische belangen en de situatie van eiser als homoseksuele man in Nigeria.

De rechtbank oordeelt dat verweerder het gebrek heeft hersteld door de aanvullende motivering. De rechtbank concludeert dat er een 'fair balance' is gevonden tussen de belangen van eiser en het algemene belang van de Staat. Het beroep van eiser wordt gegrond verklaard, het bestreden besluit wordt vernietigd, maar de rechtsgevolgen blijven in stand. Eiser krijgt een vergoeding voor de proceskosten, vastgesteld op € 3.062,50. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen, omdat er geen aanleiding meer voor is na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 23/13399 en AWB 23/13400
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 24 oktober 2024 in de zaken tussen

[eiser] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Alam-Khan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Wischhoff).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij de heer [referent] ’ en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser.
1.1.
Verweerder heeft de verblijfsvergunning van eiser met het besluit van 19 april 2022 ingetrokken met terugwerkende kracht vanaf 2 september 2021. Met het bestreden besluit van 23 oktober 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de intrekking van deze verblijfsvergunning gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 18 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. P. Frimpong als waarnemer van de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.
1.4.
In de tussenuitspraak van 18 juli 2024 (hierna: de tussenuitspraak) heeft de
rechtbank een gebrek geconstateerd in het bestreden besluit. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending van de tussenuitspraak het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
1.5.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak op 30 juli 2024 een aanvullend besluit genomen. Eiser heeft hierop een schriftelijke zienswijze (hierna: de zienswijze) gegeven.
1.6.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Beoordeling door de rechtbank

2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. [1]
3. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, geoordeeld dat verweerder de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM [2] niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Verweerder heeft bij de weging van het economisch belang onvoldoende inzichtelijk gemaakt in hoeverre het economisch belang van de Nederlandse Staat in eisers geval speelt en waarom aan de omstandigheid dat eiser werk heeft en belasting betaalt geen gewicht in zijn voordeel kan worden toegekend. Ook heeft verweerder onvoldoende inzichtelijk gemaakt welk gewicht hij toekent aan de omstandigheid dat eiser zijn privéleven als homoseksuele man in Nigeria niet op dezelfde wijze zal kunnen uitoefenen als in Nederland. De rechtbank heeft verweerder opgedragen dit gebrek te herstellen door het bestreden besluit aanvullend te motiveren of een nieuwe beslissing te nemen.
4. Verweerder heeft op 30 juli 2024 een aanvullend besluit genomen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het gebrek op het punt van het economisch belang met de aanvullende motivering heeft hersteld. Verweerder heeft verduidelijkt dat hoewel eiser werkt en belasting betaalt, hij gezien de hoogte van zijn inkomen in aanmerking komt voor zorgtoeslag, huurtoeslag en een door de overheid gesubsidieerde sociale huurwoning. Aangezien deze voorzieningen uit algemene middelen worden gefinancierd en er op dit moment krapte op de woningmarkt is, zeker in dit segment, heeft verweerder deze omstandigheden in het nadeel van eiser kunnen wegen. Ook heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat hoewel er nu niet direct een concreet vermoeden is dat eiser een beroep zal doen op publieke middelen, dit niet betekent dat dit zich nooit zal voordoen. Het betoog van eiser dat er maar een kleine kans bestaat dat hij nu of in de toekomst een beroep zal doen op publieke middelen slaagt daarom niet.
5. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder met de aanvullende motivering ook voldoende is ingegaan op de vraag over het privéleven als homoseksuele man in Nigeria. Zo is duidelijk geworden dat verweerder in het voordeel van eiser meeweegt dat hij zijn privéleven in Nigeria als homoseksuele man niet op dezelfde wijze zal kunnen uitoefenen als in Nederland. Ook heeft verweerder verduidelijkt waarom hij het belang van eiser om als homoseksuele man in Nederland te wonen niet laat prevaleren. Verweerder heeft hierbij kunnen betrekken dat eiser langdurig in Nigeria heeft gewoond, dat zijn geaardheid niet de belangrijkste reden is geweest om Nigeria te verlaten en dat niet gezegd kan worden dat het leven van eiser in Nigeria onhoudbaar was. Daarbij heeft verweerder van belang kunnen achten dat eiser zijn familieleden in Nigeria regelmatig bezoekt en om die reden geen asiel in Nederland heeft aangevraagd. Ook heeft verweerder hierbij kunnen betrekken dat eiser in Nederland vooral sociale contacten heeft in de Afrikaanse/Nigeriaanse gemeenschap en dat eiser zijn kennissen uit die gemeenschap onwetend laat over zijn geaardheid. Verweerder heeft hieruit kunnen concluderen dat het sociale leven dat eiser in Nigeria zou hebben in dit opzicht niet veel zal verschillen van zijn huidige sociale leven in Nederland. Verweerder heeft er daarom in dit geval minder gewicht aan kunnen toekennen. De stelling van eiser over mogelijke vervolging in Nigeria wegens zijn geaardheid leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank wijst er nogmaals op dat de reguliere procedure zich daar in principe niet voor leent en eiser hiervoor een asielaanvraag kan indienen.
6. Gelet op de hiervoor onder 4 en 5 weergegeven aanvullende motivering, in samenhang gelezen met wat de rechtbank eerder in de tussenuitspraak onder 6.1 heeft overwogen, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank een ‘fair balance’ gevonden tussen de belangen van eiser enerzijds en het algemene belang van de Staat anderzijds.

Conclusie en gevolgen

7. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat verweerder in zijn reactie op de tussenuitspraak het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
8. Nu met deze uitspraak op het beroep wordt beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. Dat verzoek wordt daarom afgewezen.
9. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De rechtbank stelt deze vergoeding op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 3.062,50. [3]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
De rechtbank/voorzieningenrechter:
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 3.062,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Drageljević, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Tegen de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 augustus 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR5704, en de uitspraak van de Afdeling van 15 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX4694.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1.