ECLI:NL:RBDHA:2024:20682

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
C/09/659456 / HA RK 24-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststellingsprocedure staatloosheid van verzoekers en hun kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 december 2024 een beschikking gegeven in een vaststellingsprocedure van staatloosheid. Verzoekers, een man en een vrouw, hebben samen met hun minderjarige kinderen een verzoek ingediend tot vaststelling van hun staatloosheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekers en hun kinderen niet als onderdanen van de Palestijnse Gebieden, Saoedi-Arabië of Egypte worden beschouwd. De man en de vrouw zijn geboren in Saoedi-Arabië uit Palestijnse ouders en hebben Palestijnse identiteitsdocumenten. De rechtbank heeft vastgesteld dat Nederland de staat Palestina niet erkent, waardoor verzoekers als staatloos worden beschouwd. De rechtbank heeft ook overwogen of verzoekers en hun kinderen de nationaliteit van Saoedi-Arabië of Egypte bezitten, maar heeft geconcludeerd dat dit niet het geval is. De rechtbank heeft uiteindelijk het verzoek tot vaststelling van staatloosheid toegewezen, waardoor de staatloosheid van de man, de vrouw en hun kinderen is vastgesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: HA RK 24-17
Zaaknummer: C/09/659456
Datum beschikking: 3 december 2024

Vaststellingsprocedure staatloosheid

Beschikking op het op 3 januari 2024 ingekomen verzoekschrift van:

[de man] en [de vrouw] ,

(hierna ook, respectievelijk: ‘de man’ en ‘de vrouw’)
pro se en in hun hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordigers van hun minderjarige kinderen:
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2009 te Gaza,
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2014 te Gaza
en
de jong-meerderjarige zoon van verzoekers:
[jong-meerderjarige] ,
(hierna ook: ‘ [jong-meerderjarige] ’)
wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
advocaat: mr. S.J. Koolen te Utrecht.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

(Ministerie van Justitie en Veiligheid, Immigratie- en Naturalisatiedienst),
hierna: ‘de Staat’,
zetelende te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door: mr. R.S. Hogendoorn-Matthijssen.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift, met bijlagen;
- de brief van 19 april 2024, met bijlagen, van de Staat;
- de brief van 29 mei 2024, met bijlagen, van verzoekers;
- de brief van 1 juli 2024 van de Staat;
- de brief van 8 oktober 2024, met bijlage, van verzoekers.
Op 22 oktober 2024 is de zaak op een zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de man bijgestaan door zijn advocaat en een tolk (A. Fauzi) en
mr. R.S. Hogendoorn-Matthijsen namens de Staat. De vrouw heeft de zitting niet in persoon bijgewoond, maar heeft in plaats daarvan samen met de minderjarige dochter van verzoekers plaatsgenomen in de wachtruimte van de rechtbank. De jong-meerderjarige zoon van verzoekers is niet in persoon op de zitting verschenen. De vrouw en de jong-meerderjarige zoon hebben zich aldus laten vertegenwoordigen door hun advocaat.

Verzoek en het standpunt van de Staat

Het verzoekschrift strekt tot vaststelling van de staatloosheid van verzoekers en hun – ten tijde van indiening van het verzoekschrift nog minderjarige – kinderen [jong-meerderjarige] , [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] .
Naar aanleiding van de hiervoor genoemde brief van 8 oktober 2024 met bijlage van verzoekers en de toelichting daarop tijdens de zitting, heeft de Staat uiteindelijk geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek.

Feiten

  • De man is geboren op [geboortedag 3] 1984 in Saoedi-Arabië uit ouders met de Palestijnse nationaliteit.
  • De man is in het bezit van een Palestijnse ID-kaart en een Palestijns paspoort.
  • De vrouw is geboren op [geboortedag 4] 1985 in Saoedi-Arabië uit ouders met de Palestijnse nationaliteit.
  • De vrouw is in het bezit van een Palestijns paspoort en een Palestijnse ID-kaart.
  • Op [huwelijksdag] 2004 zijn verzoekers gehuwd te Gaza.
  • Verzoekers zijn samen de ouders van de volgende kinderen:
  • De kinderen hebben alle drie de Palestijnse nationaliteit.
  • Bij beschikking van 22 juli 2021 is aan de man een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend met ingang van 27 september 2020, geldig tot 27 september 2025. De man is ingeschreven in de Basisregistratie Personen met de nationaliteit ‘onbekend’.
  • Bij beschikking van 17 oktober 2022 is aan de vrouw en de kinderen een machtiging tot voorlopig verblijf verleend.
  • Bij beschikking van 1 februari 2023 is aan de vrouw en de kinderen van verzoekers een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend met ingang van 11 januari 2023 tot 11 januari 2028.

Beoordeling

Juridisch kader
Verzoekers hebben hun verzoek gegrond op artikel 2 van de Wet van 7 juni 2023, houdende regels met betrekking tot de vaststelling van staatloosheid, Staatsblad 2023, 230 (Wet vaststellingsprocedure staatloosheid).
Op basis van lid 1 van dit artikel kan een ieder die, buiten een bij enige rechterlijke instantie aanhangige zaak, daarbij onmiddellijk belang heeft en in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft, bij deze rechtbank een verzoek indienen tot vaststelling van zijn staatloosheid. Het verzoek kan ook strekken tot de vaststelling dat de betrokkene op een bepaald tijdstip staatloos was. De rechtbank stelt op basis van lid 2 van dit artikel de staatloosheid vast, indien hem niet is gebleken dat de verzoeker door enige staat, krachtens diens wetgeving, als onderdaan wordt beschouwd.
Ontvankelijkheid
Niet in geschil is dat verzoekers in Nederland wonen en onmiddellijk belang hebben bij hun verzoek tot vaststelling van staatloosheid, zodat zij ontvankelijk zijn in hun verzoek.
Staatloos?
Tussen verzoekers en de Staat is niet in geschil dat er geen andere landen/staten zijn dan Palestina/de Palestijnse Gebieden, Saoedi-Arabië en Egypte ten aanzien waarvan de mogelijkheid bestaat dat zij verzoekers en hun kinderen op basis van wetgeving als onderdanen beschouwen.
Worden verzoekers en hun kinderen als onderdaan van de Palestijnse Gebieden beschouwd?
Gelet op de (volgens de Staat echt bevonden) Palestijnse paspoorten van verzoekers, de gegevens in hun huwelijksakte en de gegevens in de geboorteakten van verzoekers en de kinderen kan worden vastgesteld dat verzoekers en de kinderen de Palestijnse nationaliteit hebben.
Nederland erkent de staat Palestina, en dus ook de Palestijnse nationaliteit, niet. Voor Nederland gelden Palestijnen daarom als staatloos, tenzij zij de nationaliteit van een ander land bezitten.
Worden verzoekers en hun kinderen als onderdaan van Saoedi-Arabië beschouwd?
Vaststaat dat verzoekers (en hun jong-meerderjarige zoon [jong-meerderjarige] ) in Saoedi-Arabië zijn geboren en daar ook enige tijd hebben gewoond.
Op grond van de Saoedi-Arabische nationaliteitswetgeving kan (naast verkrijging van rechtswege) de Saoedi-Arabische nationaliteit ook door registratie, waaronder door naturalisatie, worden verkregen, mits de betrokkene aan een aantal in de wet omschreven voorwaarden voldoet. Niet gebleken is dat verzoekers en [jong-meerderjarige] aan deze voorwaarden voldoen. De rechtbank acht het – gelet op het voorgaande en met inachtneming van de omstandigheid dat Palestijnen in de praktijk in Saoedi-Arabië niet voor naturalisatie in aanmerking komen, omdat de Palestijnse nationaliteit ook daar niet wordt erkend – niet aannemelijk dat verzoekers en hun kinderen beschikken over de nationaliteit van Saoedi-Arabië.
Worden verzoekers en hun kinderen als onderdaan van Egypte beschouwd?
De man heeft in zijn aanmeldgehoor verklaard dat zijn grootmoeder (de moeder van zijn vader) de Egyptische nationaliteit heeft.
Op grond van de Egyptische nationaliteitswetgeving kan een persoon de Egyptische nationaliteit verkrijgen door geboorte of naturalisatie. Tot 2004 kwamen alleen kinderen met een Egyptische vader hiervoor in aanmerking. Na een wetswijziging in 2004 hebben alle kinderen met Egyptische vader óf moeder van rechtswege de Egyptische nationaliteit. Kinderen geboren vóór voornoemde wetswijziging uit een Egyptische moeder kunnen opteren voor de Egyptische nationaliteit. Als een optieverzoek wordt toegewezen krijgen kinderen van een dergelijke persoon van rechtswege ook de Egyptische nationaliteit.
Gelet op de Egyptische nationaliteitswetgeving heeft de man – via zijn vader – mogelijk de Egyptische nationaliteit verkregen, mits de vader van de man hiertoe (voor zichzelf) een optieverzoek bij de Egyptische autoriteiten heeft ingediend waarop toewijzend is beslist. Dat de vader van de man dit zou hebben gedaan, is niet gebleken. De man was niet op de hoogte van deze optiemogelijkheid en heeft op de zitting verklaard dat hij al geruime tijd geen contact meer heeft met zijn vader, zodat hij over deze kwestie ook geen navraag bij hem kan doen. De advocaat van de man heeft de Egyptische ambassade in Nederland per e-mail van 24 mei 2024 verzocht (samengevat) om beantwoording van de vraag of de hierboven uiteengezette regelgeving (met terugwerkende kracht) van toepassing is op de vader van de man en of de man staat geregistreerd als onderdaan van Egypte. Hierop is vanuit de Egyptische ambassade niet gereageerd. Op de zitting is nader toegelicht dat de man op 5 juli 2024 ook in persoon naar de ambassade is gegaan om antwoord te krijgen op deze vraag. Ook dat heeft niet geleid tot een antwoord van de ambassade.
De rechtbank volgt in dit verband het standpunt van de Staat op de zitting, dat de man heeft gedaan wat van hem kan worden verwacht om aannemelijk te maken dat hij (en dus ook zijn kinderen) niet over de Egyptische nationaliteit beschikt.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat niet is gebleken dat verzoekers en hun kinderen door enige staat, krachtens diens wetgeving, als onderdanen worden beschouwd, zodat de staatloosheid van verzoekers en de kinderen kan worden vastgesteld.

Beslissing

De rechtbank:
stelt de staatloosheid van de man, de vrouw, [jong-meerderjarige] en de minderjarigen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] vast.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. van der Vliet, mr. A.C. Olland en
mr. A.M.M. Vingerling, rechters, bijgestaan door mr. M.G.J. Konings als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 december 2024.