ECLI:NL:RBDHA:2024:20679

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
C/09/675084/KG RK 24/1553
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter wegens vermeende partijdigheid

Op 9 december 2024 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. A.J. van der Ven, rechter in een lopende zaak. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat de rechter eerder had geoordeeld in een zaak van de verzoeker, wat volgens de verzoeker leidde tot een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid. De rechtbank oordeelde dat het enkele feit dat de rechter eerder betrokken was bij een zaak van de verzoeker niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van partijdigheid of vooringenomenheid. De verzoeker had geen concrete feiten of omstandigheden aangedragen die deze vrees konden onderbouwen. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter in staat was om onbevangen te oordelen in de huidige zaak, en dat het wrakingsverzoek te laat was ingediend, maar dat de verzoeker desondanks in zijn verzoek kon worden ontvangen. Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking afgewezen, en werd bepaald dat de procedure in de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2024/86
zaak- /rekestnummer: C/09/675084 / KG RK 24/1553
Beslissing van 9 december 2024
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. A.J. van der Ven,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van 31 oktober 2024 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 19 november 2024.
1.2.
Op 25 november 2024 is het verzoek tot wraking ter zitting behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- verzoeker;
- de rechter;
- [naam] , namens de wederpartij in de hoofdzaak, als toehoorder.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer SGR 22/5135 tussen verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. In deze zaak is op 31 oktober 2024 zitting gehouden.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling van 25 november 2024, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. De rechter heeft in het verleden ook het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van de omgevingsvergunning van verzoeker behandeld (SGR 23/8377). De rechter heeft toen geoordeeld dat de activiteiten van derde-belanghebbenden conform het bestemmingsplan waren. Verzoeker was het daar toen en nu nog steeds niet mee eens. Nu is de situatie in feite zo dat de rechter een hoger beroep van zijn eigen uitspraak moet beoordelen.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
De rechter heeft allereerst aangevoerd dat het wrakingsverzoek te laat is gedaan en dat verzoeker daarom niet in zijn verzoek kan worden ontvangen. De wrakingskamer is van oordeel dat verzoeker, ondanks de late indiening van het wrakingsverzoek, wel kan worden ontvangen in zijn verzoek. De wrakingskamer betrekt daarbij dat verzoeker ter zitting een redelijke verklaring heeft gegeven voor het lange tijdsverloop tussen de ontvangst van de uitnodiging voor de zitting - waarin de naam van de rechter was opgenomen - en de wraking. Verzoeker heeft namelijk toegelicht dat hij de naam van de rechter pas de dag vóór de zitting heeft gelezen en dat hij zich toen pas realiseerde dat dit de rechter was die in zijn andere zaak uitspraak had gedaan. Het verzoek is daarom tijdig ingediend en verzoeker kan dan ook worden ontvangen in het verzoek.
3.3.
Het enkele feit dat de rechter eerder heeft geoordeeld in een zaak van verzoeker leidt er niet toe dat bij verzoeker objectief de gerechtvaardigde vrees kan zijn gewekt voor (de schijn van) partijdigheid of vooringenomenheid bij de rechter. Zoals de rechter in zijn reactie heeft geschreven, is de rechtsvraag in de hoofdzaak verschillend van die in het verzoek om een voorlopige voorziening waar hij eerder uitspraak in heeft gedaan. Er zijn geen aanwijzingen dat rechter in deze nieuwe zaak niet onbevangen en onpartijdig zal oordelen.
3.4.
Door verzoeker zijn verder geen concrete feiten of omstandigheden gesteld die de vrees rechtvaardigen dat, in afwijking van bedoeld uitgangspunt, de rechter in deze zaak niet meer tot het geven van een onbevangen oordeel in staat zou zijn. De enkele omstandigheid dat verzoeker het inhoudelijk niet eens was met de eerdere beslissing van de rechter en hij liever een “frisse rechter” op de zaak zou zien, maakt niet dat sprake is van een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid. Het verzoek om wraking zal dan ook worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoeker;
• de wederpartij in de hoofdzaak;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M. Nijenhuis, S.M. Westerhuis-Evers en A.M. Boogers, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Badermann en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.