ECLI:NL:RBDHA:2024:20677

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
C/09/674814/KG RK 24/1522
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechters in strafzaak

Op 9 december 2024 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. I.A. van Straalen. Het verzoek was gericht tegen de rechters M.M. Meessen, R. Wieringa en M. de Kock-Molendijk, die betrokken waren bij een strafzaak tegen verzoeker. Verzoeker stelde dat de rechters vooringenomen waren, omdat zij zijn onderzoekswensen in een eerdere zitting hadden afgewezen. Hij voerde aan dat de motivering van deze afwijzingen niet voldeed en dat de rechters zich niet aan de actuele juridische kaders hielden, wat zijn vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd maakte.

De wrakingskamer oordeelde echter dat een rechterlijke beslissing op zich geen grond kan zijn voor wraking, omdat wraking geen verkapt rechtsmiddel is. De kamer benadrukte dat de rechters worden vermoed onpartijdig te zijn en dat er bijzondere omstandigheden moeten zijn om aan te nemen dat deze onpartijdigheid in het geding is. De wrakingskamer concludeerde dat de door verzoeker aangevoerde omstandigheden, waaronder de afwijzing van zijn onderzoekswensen, niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. De standaard werkwijze van het team om zittingen in te plannen werd ook niet als bewijs van vooringenomenheid gezien. Uiteindelijk werd het wrakingsverzoek afgewezen en werd bepaald dat de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2024/83
zaak- /rekestnummer: C/09/674814 / KG RK 24/1522
Beslissing van 9 december 2024
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat mr. I.A. van Straalen te Den Haag,
strekkende tot de wraking van
mrs. M.M. Meessen, R. Wieringa en M. de Kock-Molendijk,
rechters in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechters.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 28 oktober 2024.
1.2.
Op 25 november 2024 is het verzoek tot wraking ter zitting behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- verzoeker, bijgestaan door zijn raadsman mr. Van Straalen;
- mr. M.M. Meessen namens de rechters.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechters in de zaak met parketnummer 09/009988-22 tegen verzoeker als verdachte. In deze zaak is op 24 oktober 2024 zitting gehouden waarbij de rechters onder meer de door verzoeker ingediende onderzoekswensen hebben afgewezen.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. De aard van de beslissingen om de onderzoekswensen af te wijzen en de motivering daarvan leidt er bij verzoeker toe dat bij hem objectief gerechtvaardigde vrees is ontstaan dat de rechters jegens hem vooringenomen zijn. Met betrekking tot het onderzoek naar SkyECC data houden de rechters vast aan een achterhaald juridisch kader van de Hoge Raad. Die rechtspraak is ingehaald door rechtspraak van het Europese Hof van Justitie. Voorts hebben de rechters namens verzoeker aangedragen feiten en omstandigheden genegeerd. De beslissing om de onderzoekswensen af te wijzen, lijkt te zijn afgestemd op de gewenste uitkomst in plaats van dat deze is gestoeld op een gedegen bespreking van de aangedragen argumentatie.
Met betrekking tot het onderzoek Kumquat zorgt het afwijzen van de onderzoekswensen er voor dat iedere vorm van controle door en invloed van de verdediging op de aard van de beschuldigingen, de wijze van omschrijving daarvan in het dossier en de door het OM ter zitting te nemen standpunten over de rol en mate van betrokkenheid van verzoeker onmogelijk worden gemaakt. Verzoeker kan zich onder deze omstandigheden niet verweren tegen de beschuldigingen. In vergelijkbare zaken worden verzoeken ten aanzien van het horen van getuigen wel toegewezen. De rechters hebben ten onrechte overwogen dat verzoeker onvoldoende concreet gemaakt heeft wat hij ten aanzien van de inhoud van de chats betwist en waarover getuigen verduidelijking zouden kunnen geven.
Met betrekking tot onderzoek Spoed hebben de rechters ten onrechte overwogen dat verzoeker niet zou hebben verduidelijkt wat mogelijk door de getuigen kan worden verklaard en wat de connectie met verzoeker is. De gevraagde stukken over de identificatie van eiser als gebruiker van de Sky-ID’s die aan hem worden toegeschreven hadden al onderdeel uit moeten maken van het dossier. Het is onbegrijpelijk dat de rechters deze onderzoekswens hebben afgewezen. Hieruit leidt verzoeker af dat sprake is van een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid.
2.3.
De rechters hebben laten weten niet in de wraking te berusten.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
Verzoeker vindt de rechters vooringenomen omdat deze volgens hem onjuiste beslissingen hebben genomen. De rechters hebben namelijk alle onderzoekswensen van verzoeker afgewezen.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Ook de omstandigheid dat de rechters álle onderzoekswensen van eiser hebben afgewezen brengt hier geen verandering in. Hieruit volgt dat de inhoud van de (tussen)beslissingen - waaronder de omstandigheid dat de rechters geen aanleiding gezien hebben prejudiciële vragen te stellen - geen grond oplevert voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde vrees voor) vooringenomenheid.
3.3.
Verzoeker legt ook aan het verzoek ten grondslag dat de motivering van de (tussen)beslissingen zodanig gebrekkig is dat deze een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid met zich brengt.
Uitgangspunt moet zijn dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
Dat is naar het oordeel van de wrakingskamer niet het geval. De omstandigheid dat de rechters bij hun beslissing om de onderzoekswensen af te wijzen niet benoemd hebben dat de onderzoekswensen door verzoeker uitvoerig gemotiveerd waren en sommige onderzoekswensen vervolgens hebben afgewezen vanwege een gebrek aan concretisering/motivering levert naar het oordeel van de wrakingskamer in ieder geval geen zwaarwegende aanwijzing op voor (de objectief gerechtvaardigde schijn van) vooringenomenheid. Dat de onderzoekswensen in zijn algemeenheid uitvoerig zijn gemotiveerd, laat onverlet dat die motivering (op onderdelen) onvoldoende concreet kan zijn of dat op bepaalde punten een motivering ontbreekt.
Uit het voorgaande volgt dat in de door de rechters gegeven motivering van de (tussen)beslissingen geen grond voor wraking is gelegen.
3.4.
Verzoeker heeft nog aangevoerd, ter onderbouwing van de vrees voor vooringenomenheid, dat de inhoudelijke zitting in overleg met de rechters al was gepland voorafgaand aan de regiezitting.
Op de wrakingszitting is namens de rechters toegelicht dat het al inplannen van een datum voor de inhoudelijke zitting een standaard werkwijze betreft binnen het team, in verband met een optimale planning. Dit is door verzoeker niet weersproken.
De wrakingskamer is gelet hierop van oordeel dat uit deze door verzoeker genoemde omstandigheid geen vooringenomenheid uit blijkt.
3.5
Uit het voorgaande volgt dat het wrakingsverzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn advocaat/gemachtigde/raadsman mr. I. Van Straalen;
• de officier van justitie;
• de rechters.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M. Nijenhuis, S.M. Westerhuis-Evers en A.M. Boogers, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Badermann en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.