ECLI:NL:RBDHA:2024:20672
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 10 december 2024, wordt het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiseres, die de Ugandese nationaliteit heeft, heeft een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, omdat verweerder, de minister van Asiel en Migratie, haar aanvraag met het besluit van 6 november 2024 niet in behandeling heeft genomen. Dit besluit is genomen op basis van de stelling dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielaanvraag.
De rechtbank heeft geen zitting gehouden en oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiseres heeft aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met wettelijke bepalingen en beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. Ze stelt dat ze niet adequaat beschermd wordt tegen bedreigingen en geweld van haar echtgenoot in Duitsland, en dat de Duitse autoriteiten haar niet serieus nemen. De rechtbank concludeert echter dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd van structurele tekortkomingen in het Duitse asiel- en opvangsysteem.
De rechtbank benadrukt dat het uitgangspunt is dat lidstaten van de EU hun verplichtingen jegens asielzoekers nakomen, en dat eiseres niet heeft aangetoond dat er sprake is van een reëel risico op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, zonder vergoeding van proceskosten.