ECLI:NL:RBDHA:2024:20666

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
09/189816-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van zware mishandeling in Forensisch Centrum met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg

Op 12 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte die op 26 november 2022 in Sassenheim samen met anderen een geweldsincident heeft gepleegd in het Forensisch Centrum Teylingereind. De verdachte heeft daarbij opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toegebracht aan een medegedetineerde, wat resulteerde in onder andere een gebroken oogkas, zenuwuitval en een hersenschudding. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van medeplegen, gezien de nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte tijdens de mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan zware mishandeling en, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn, een voorwaardelijke jeugddetentie van twee maanden opgelegd met een proeftijd van één jaar. De rechtbank heeft ook de ernst van het geweldsmisdrijf en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09/189816-23
Datum uitspraak: 12 december 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[de verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedag] 2005 te [geboorteplaats] ,
inschrijvingsadres in de basisregistratie personen:
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
u.a.h. gedetineerd in Forensisch Centrum [plaats 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzitting van 28 november 2024.
De officier van justitie in deze zaak is mr. R.R. Knobbout en de advocaat van de verdachte is mr. M.J.R. Roethof. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 november 2022 te Sassenheim, gemeente Teylingen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen en/of alleen,
aan [naam] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, te weten
(een combinatie van):
- uitval van het gevoel van een zenuw in het gezicht/hoofd (nervus
trigeminus) en/of
- één of meer aangezichtsfracturen met dislocatie en/of
- een hersenschudding en/of
- langdurige pijnklachten aan het hoofd en/of
- laceratie rechter ooglid
heeft toegebracht, door die [naam] (meermalen en/of met kracht) in zijn gezicht
en/of op zijn hoofd te stompen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 november 2022 te Sassenheim, gemeente Teylingen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen en/of alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om aan [naam] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die
[naam] (meermalen en/of met kracht) in zijn gezicht en/of op zijn hoofd heeft
gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal hierna, voor zover relevant, nader worden ingegaan.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak van het primair tenlastegelegde bepleit en heeft zich met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Op specifieke (bewijs)verweren van de raadsvrouw zal hierna, voor zover relevant, nader worden ingegaan.
3.3
Bewijsoverwegingen
Op 26 november 2022 heeft in Forensisch Centrum [plaats 1] (hierna: [plaats 1] ) in [plaats 2] een geweldsincident plaatsgevonden. Hierbij is de aangever door medegedetineerden in zijn gezicht en op zijn hoofd gestompt. Als gevolg hiervan heeft de aangever onder andere een gebroken oogkas, een beschadigde zenuw en een hersenschudding opgelopen. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij de aangever met de vuist tegen de zijkant van zijn hoofd heeft geslagen.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld hoe het handelen van de verdachte strafrechtelijk kan worden gekwalificeerd.
Medeplegen
Uit de aangehaalde bewijsmiddelen volgt dat de aangever op twee momenten meerdere harde vuistslagen in zijn gezicht heeft gekregen. De eerste keer was toen hij op een bank zat, de tweede keer vlak nadat hij was opgestaan. Daarbij waren volgens de aangever drie jongens betrokken, waaronder de verdachte. Uit (schriftelijke) verklaringen van medewerkers van [plaats 1] volgt dat de verdachte en een medeverdachte de aangever hebben mishandeld, terwijl de aangever op de bank zat. De rechtbank ziet daarin voldoende bewijs voor een nauwe en bewuste samenwerking. Dat de medeverdachte nog één of meer klappen heeft uitgedeeld nadat de aangever was gaan staan en de verdachte al in bedwang werd gehouden door medewerkers van de instelling, doet daar niet aan af.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Zware mishandeling
Voor een bewezenverklaring van zware mishandeling is vereist dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Bij de beantwoording van de vraag of toegebracht letsel als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) kan worden aangemerkt, dient de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en de aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel in aanmerking te worden genomen.
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat het letsel dat de aangever heeft opgelopen als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt. Als gevolg van het handelen van de verdachte en zijn medeverdachte heeft de aangever onder andere (minst genomen langdurige) uitval van het gevoel van een zenuw in zijn gezicht, meerdere aangezichtsfracturen, een hersenschudding en langdurige pijnklachten aan het hoofd opgelopen. Het uitvallen van het gevoel van een zenuw in het gezicht gaat gepaard met onzekerheid over de mogelijkheid en de mate van herstel van dit letsel. Het letsel levert, gelet op de aard en de gevolgen daarvan zoals uit de bewijsmiddelen naar voren komt en in onderlinge samenhang bezien, zwaar lichamelijk letsel op in de zin van artikel 302 Sr.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte de aangever samen met een ander zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. Dit leidt tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.4
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in bijlage I de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 26 november 2022 te Sassenheim tezamen en in vereniging met een ander aan [naam] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, te weten een combinatie van:
- uitval van het gevoel van een zenuw in het gezicht/hoofd (nervus trigeminus) en
- één of meer aangezichtsfracturen met dislocatie en
- een hersenschudding en
- langdurige pijnklachten aan het hoofd en
- laceratie rechter ooglid
door die [naam] meermalen en met kracht in zijn gezicht en op zijn hoofd te stompen.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte - rekening houdend met een overschrijding van de redelijke termijn en met artikel 63 Sr - wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 3 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn en de LOVS-oriëntatiepunten. Er moet daarbij worden gekeken naar andere strafmodaliteiten dan de door de officier van justitie gevorderde onvoorwaardelijke jeugddetentie, aldus de raadsvrouw.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feitDe verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een ernstig geweldsmisdrijf in een recreatieruimte van de justitiële jeugdinrichting in [plaats 2] .
De verdachte heeft de aangever zonder duidelijke aanleiding met een ander aangevallen en hem meerdere harde vuistslagen tegen zijn gezicht gegeven. Hij is hiermee pas gestopt toen hij door één van de begeleiders van de inrichting bij de aangever werd weggehaald. Het is aan het adequate ingrijpen van deze begeleiders te danken dat het letsel van de aangever niet ernstiger is geweest. Aan het incident heeft de aangever meerdere botbreuken in zijn gezicht, uitval van een zenuw in zijn gezicht, een hersenschudding, langdurige pijnklachten en weefselverscheuring van een ooglid overgehouden. De rechtbank vindt het heel kwalijk dat verdachte, terwijl hij nota bene gedetineerd zat, door zijn handelen een vergaande inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangever, die daar langdurig de gevolgen van heeft ondervonden en mogelijk nog steeds van ondervindt.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 13 november 2024, waaruit blijkt dat de verdachte op 3 augustus 2023 is veroordeeld door de rechtbank Amsterdam, waarbij onder meer een jeugddetentie van 20 maanden en een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel is opgelegd. Deze zaak is nog niet onherroepelijk omdat de verdachte tegen deze beslissing in hoger beroep is gegaan. Deze eerdere veroordeling na het begaan van het bewezenverklaarde betekent dat de rechtbank rekening zal houden met het bepaalde in artikel 63 Sr.
Redelijke termijn
De redelijke termijn waarbinnen een jeugdstrafzaak moet zijn afgedaan is zestien maanden. Het bewezenverklaarde feit heeft op 26 november 2022 plaatsgevonden. De verdachte is op 21 juni 2023 voor de eerste keer als verdachte gehoord en daardoor bekend geworden met de verdenking tegen hem. Daarmee is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met 53 dagen, gerekend vanaf het eerste verhoor van de verdachte bij de politie. De rechtbank houdt bij het bepalen van een passende sanctie rekening met deze overschrijding van de redelijke termijn en met de ouderdom van het bewezenverklaarde feit.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. Bij de bepaling van een passende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en ernst van het bewezenverklaarde, alsmede de omstandigheden waaronder de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan en de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Alles bij elkaar genomen acht de rechtbank een geheel voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van twee maanden passend en geboden. De rechtbank weegt in de strafoplegging mee dat artikel 63 Sr aan de orde is en dat sprake is van een lang tijdsverloop vanaf het bewezenverklaarde feit tot de uitspraak in deze strafzaak. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank een onvoorwaardelijke jeugddetentie, zoals gevorderd door de officier van justitie, niet meer passend. Ook zal de rechtbank daarom de proeftijd beperken tot één jaar.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
47, 63, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.5 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
medeplegen van zware mishandeling;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straf
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
2 (TWEE) MAANDEN;
bepaalt dat die straf van
2 (TWEE) MAANDENniet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
1 (EEN) jaarvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.A. Keulen, kinderrechter, voorzitter,
mr. S. van der Harg, kinderrechter,
en mr. Y.N. van den Brink, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.P.M. van der Hoorn, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 december 2024.
Mr. Y.N. van den Brink is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.