In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan op 10 december 2024 in een beroep van eiseres tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de Minister van Asiel en Migratie. Eiseres had eerder, op 23 april 2024, een beroep ingesteld dat gegrond werd verklaard, waarbij de minister een beslistermijn van acht weken werd opgelegd, met een dwangsom van €200,- per dag bij overschrijding. Eiseres heeft op 11 september 2024 opnieuw beroep ingesteld, ditmaal tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig was en het onderzoek gesloten.
De rechtbank overweegt dat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. De minister heeft nog geen besluit genomen op de aanvraag van eiseres, waardoor het beroep gegrond is verklaard. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van 16 augustus 2024, waarin het 'first in first out'-principe werd vastgesteld voor het bepalen van een nieuwe beslistermijn. De minister heeft aangegeven de aanvraag in november 2024 te kunnen behandelen, wat betekent dat er vóór 30 januari 2025 een beslissing moet worden genomen.
De rechtbank legt de minister een dwangsom op van €100,- per dag bij overschrijding van de beslistermijn, met een maximum van €7.500,-. Daarnaast wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op €437,50, en moet het betaalde griffierecht van €187,- aan eiseres worden vergoed. De uitspraak is gedaan door rechter M. Munsterman, in aanwezigheid van griffier T.H. Bos, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.