ECLI:NL:RBDHA:2024:20655

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
NL24.45730
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Algerijnse vreemdeling in het kader van de Vreemdelingenwet 2000

Op 2 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling, eiser, die in beroep ging tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie. De minister had op 18 november 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser betwistte de gronden voor de maatregel, maar de rechtbank oordeelde dat de minister voldoende redenen had om de maatregel te handhaven. Eiser had zich eerder aan het toezicht onttrokken en had een terugkeerbesluit ontvangen, waar hij geen gevolg aan had gegeven. De rechtbank concludeerde dat de zware gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren en dat de minister niet volstond met een lichter middel, ondanks de medische omstandigheden van eiser. De rechtbank oordeelde dat de medische zorg in het detentiecentrum vergelijkbaar was met die in de vrije maatschappij en dat eiser toegang had tot de medische dienst. Uiteindelijk werd het beroep van eiser ongegrond verklaard en werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. S.A. van Hoof, in aanwezigheid van griffier mr. A.M. van Gerwen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.45730

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 december 2024 in de zaak tussen

[naam] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. T. Esen),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. R.LF. Zandbelt).

Procesverloop

Bij besluit van 18 november 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 26 november 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen (via een beeldverbinding), bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
1. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
Eiser betoogt dat de minister de zware gronden 3a en 3e niet aan de maatregel ten grondslag heeft kunnen leggen. Eiser is namelijk met een paspoort en een visum (via Frankrijk) Nederland ingereisd. Daarmee is hij wel op de voorgeschreven wijze binnengekomen. Dat dit niet in de systemen is na te gaan, kan eiser niet worden verweten. Daarnaast verklaart eiser consistent over zijn voornaam, geboortedatum en nationaliteit. Zijn achternaam wordt steeds met minimale verschillen anders geschreven dat komt door de vertaling van het Arabische alfabet naar het Latijnse alfabet. De achternaam wordt daardoor vaak fonetisch opgeschreven.
1.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware gronden 3b, 3c en 3d niet heeft bestreden. Eiser betwist niet dat hij zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving enige tijd aan het toezicht heeft onttrokken. Ook heeft eiser niet betwist dat hij een terugkeerbesluit heeft ontvangen om Nederland uit eigen beweging te verlaten en dat hij daar geen gevolg aan heeft gegeven. Deze gronden zijn samen voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Wat eiser heeft aangevoerd tegen de overige gronden kan daar niet aan afdoen en behoeft daarom geen bespreking.
Heeft de minister voldoende gemotiveerd waarom hij niet volstaat met een lichter middel?
2. Eiser voert aan dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel. Daartoe voert eiser aan dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn medische omstandigheden. Eiser is in Zwitserland geopereerd aan zijn hand. Hij heeft daarvoor medische zorg nodig.
2.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich voldoende gemotiveerd op het standpunt dat niet met een lichter middel dan de inbewaringstelling kon worden volstaan. Hierbij wordt in eerste instantie verwezen naar de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd en het onttrekkingsrisico dat daaruit volgt. Daarbij weegt ook mee dat eiser, nadat hem op 2 april 2024 een terugkeerbesluit is uitgereikt, met onbekende bestemming is vertrokken en vervolgens in Zwitserland weer is opgedoken. Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich verder terecht op het standpunt dat de medische problemen van eiser voldoende zijn meegewogen in de maatregel van bewaring. Daarin staat aangegeven dat eiser, indien nodig, in het detentiecentrum zorg kan krijgen van de medische dienst. In algemene zin geldt dat medische voorzieningen in het detentiecentrum vergelijkbaar moeten worden verondersteld met de medische zorg in de vrije maatschappij. Het is niet gebleken dat eiser geen beroep kan doen op de medische dienst.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
3. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [1]

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, in aanwezigheid van mr. A.M. van Gerwen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.