ECLI:NL:RBDHA:2024:20635

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
09/183579-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in jeugdstrafzaak wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs na geweldsincident in Forensisch Centrum Teylingereind

In deze jeugdstrafzaak heeft de rechtbank Den Haag op 12 december 2024 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 2005 en gedetineerd in Forensisch Centrum Teylingereind. De zaak betreft een geweldsincident dat plaatsvond op 26 november 2022 in Sassenheim, waarbij de aangever zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De officier van justitie heeft de verdachte beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de aangever, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om de verdachte te veroordelen.

Tijdens de zitting op 28 november 2024 heeft de officier van justitie gepleit voor een veroordeling tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie van drie maanden, rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. De verdediging heeft echter aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken, omdat er onvoldoende bewijs is dat hij de aangever daadwerkelijk heeft geslagen. De rechtbank heeft de verklaringen van de medewerkers van het Forensisch Centrum en de verdachte zelf zorgvuldig gewogen.

De rechtbank concludeert dat de verklaringen in het procesdossier niet eenduidig zijn en dat er geen overtuigend bewijs is dat de verdachte de aangever opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer van kinderrechters, waarbij de voorzitter mr. S. van der Harg was.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09/183579-23
Datum uitspraak: 12 december 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[de verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedag] 2005 te [geboorteplaats] ,
inschrijvingsadres in de basisregistratie personen:
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
u.a.h. gedetineerd in Forensisch Centrum [plaats 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzitting van 28 november 2024.
De officier van justitie in deze zaak is mr. R.R. Knobbout en de advocaat van de verdachte is mr. J.A.C. van den Brink. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 november 2022 te Sassenheim, gemeente Teylingen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen en/of alleen,
aan [naam 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, te weten
(een combinatie van):
- uitval van het gevoel van een zenuw in het gezicht/hoofd (nervus
trigeminus) en/of
- één of meer aangezichtsfracturen met dislocatie en/of
- een hersenschudding en/of
- langdurige pijnklachten aan het hoofd en/of
- laceratie rechter ooglid
heeft toegebracht, door die [naam 1] (meermalen en/of met kracht) in zijn gezicht
en/of op zijn hoofd te stompen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 november 2022 te Sassenheim, gemeente Teylingen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen en/of alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om aan [naam 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die
[naam 1] (meermalen en/of met kracht) in zijn gezicht en/of op zijn hoofd heeft
gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. Daartoe heeft hij het volgende naar voren gebracht. De aangever heeft verklaard dat hij door drie jongens is mishandeld. Deze verklaring vindt steun in de verklaringen van de medewerkers van Forensisch Centrum [plaats 1] . De verdachte is één van die drie jongens. Het letsel van de aangever moet worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. Er is sprake van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de aangever. Immers, uit het handelen van de verdachten volgt dat zij bewust de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel hebben aanvaard. Daarnaast is sprake van medeplegen omdat de verdachten allemaal een bijdrage hebben geleverd aan het geweld tegen de aangever.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte - rekening houdend met een overschrijding van de redelijke termijn, met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte - wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 3 maanden.
Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal hierna, voor zover relevant, nader worden ingegaan.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van al hetgeen aan hem ten laste is gelegd. De raadsman voert daartoe het volgende aan. Er is sprake van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. De verdachte heeft de aangever slechts uit zelfverdediging een afwerende stoot tegen de borst gegeven. Niet bewezen kan worden dat de verdachte de aangever in het gezicht of tegen het hoofd heeft gestompt. Daarnaast is geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten.
Op specifieke (bewijs)verweren van de raadsman zal hierna, voor zover relevant, nader worden ingegaan.
3.3
Vrijspraak
Op 26 november 2022 heeft in Forensisch Centrum [plaats 1] (hierna: [plaats 1] ) in [plaats 2] een geweldsincident plaatsgevonden. Hierbij is de aangever door medegedetineerden geslagen. Als gevolg hiervan heeft de aangever onder andere een gebroken oogkas, een beschadigde zenuw en een hersenschudding opgelopen.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat het de verdachte is geweest die alleen, dan wel samen met anderen, dit letsel aan de aangever heeft toegebracht door hem in zijn gezicht en/of op zijn hoofd te stompen.
Op basis van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast. Uit de aangifte volgt dat de aangever na een woordenwisseling met een andere gedetineerde in een gevecht is beland, waarbij hij door drie jongens in zijn gezicht zou zijn geslagen en gestompt.
Drie medewerkers van [plaats 1] hebben aan de politie een door hen zelf geschreven verklaring gegeven. In een aanvullende verklaring komen twee van deze medewerkers, [naam 2] en [naam 3] , gedeeltelijk terug op hun eerdere schriftelijke verklaring met betrekking tot de rol van de verdachte in de vechtpartij. De rechtbank leidt uit de aanvullende verklaring van medewerker [naam 3] af dat hij niet heeft gezien dat de verdachte de aangever heeft geslagen. Hij heeft verklaard dat de verdachte bij de vechtpartij stond, wel verbaal agressief was, maar dat hij hem niet heeft zien slaan. Uit de aanvullende verklaring van medewerker [naam 2] volgt dat zij de verdachte op de grond heeft zien zitten. Zij heeft het gevecht wel gezien, maar daarbij heeft zij niet kunnen zien wie er sloeg of wie hiermee begon. Daar staat tegenover dat medewerker [naam 4] in zijn schriftelijke verklaring aangeeft dat hij heeft gezien dat de verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben ingeslagen op de aangever. Daarnaast heeft hij verklaard dat de verdachte na het gevecht direct heeft meegewerkt met de groepsleiding en zich hierbij niet heeft verzet. De politie heeft echter geen aanvullende verklaring van medewerker [naam 4] afgenomen, waarbij is gevraagd naar het aandeel van de verdachte in de vechtpartij.
De verdachte heeft, in zijn verklaringen bij de politie - direct na de vechtpartij - en ter terechtzitting, verklaard dat hij de aangever na een discussie die dreigde te escaleren een afwerende stoot tegen de borst heeft gegeven. Dit heeft hij gedaan nadat hij zelf een klap van de aangever had gekregen. Hierna werd de verdachte tegengehouden door de groepsleiding en heeft hij afstand van de situatie genomen. Ook heeft de verdachte verklaard dat hij boos was.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het procesdossier een aantal voor de verdachte belastende verklaringen bevat. Uit de hiervoor beschreven aanvullende verklaringen van medewerkers [naam 3] en [naam 2] kan echter niet zonder meer worden afgeleid dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan. Dit zou wel uit de schriftelijke verklaring van medewerker [naam 4] kunnen worden afgeleid. De rechtbank ziet echter aanleiding om behoedzaam met deze verklaring om te gaan. Zo kan niet worden vastgesteld wanneer en onder welke omstandigheden deze verklaring is geschreven. Er zijn vervolgens naar aanleiding van deze schriftelijke verklaring door de politie geen verdiepende vragen aan de medewerker gesteld.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting geen eenduidig beeld verschaffen van de rol van verdachte bij het tenlastegelegde feit. Daardoor is het voor de rechtbank niet mogelijk om buiten redelijke twijfel vast te stellen dat de verdachte de aangever alleen, dan wel samen met anderen, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. Daarom is de rechtbank van oordeel dat het aan de verdachte tenlastegelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Hij zal daarvan dan ook worden vrijgesproken.

4.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S. van der Harg, kinderrechter, voorzitter,
mr. A.M.A. Keulen, kinderrechter,
en mr. Y.N. van den Brink, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.P.M. van der Hoorn, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 december 2024.
Mr. Y.N. van den Brink is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.