In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 oktober 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met de Armeense nationaliteit. De minister van Asiel en Migratie had op 1 oktober 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat ook als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 7 oktober 2024 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld, waaronder de stelling dat hij niet op de hoogte was gesteld van de inhoud van de maatregel in een begrijpelijke taal. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de maatregel van bewaring heeft opgelegd met de nodige gronden, en dat eiser niet tijdig heeft gereageerd op eerdere besluiten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was, ondanks het gebrek in de informatievoorziening. Het beroep is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 14 oktober 2024.