ECLI:NL:RBDHA:2024:2059
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Duren, had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 6 december 2023 de asielaanvraag van verzoeker had afgewezen als kennelijk ongegrond. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij het niet eens was met de afwijzing van zijn asielaanvraag.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft eerder op 9 februari 2024 een vergelijkbaar beroep behandeld, zaaknummer NL23.38632, en heeft daar mondeling uitspraak gedaan. Gezien deze eerdere uitspraak heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. H. Remerie, in aanwezigheid van griffier N.A. D’Hoore, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.