ECLI:NL:RBDHA:2024:20547

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
NL24.38503
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een asielaanvraag en de zorgvuldigheid van het besluit

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, van Algerijnse nationaliteit en geboren op 20 december 1992, had op 24 augustus 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De minister heeft deze aanvraag op 27 september 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft het beroep op 6 november 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, mr. E. Derksen, en de gemachtigde van de minister, mr. J.D. Albarda, aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de minister het bestreden besluit niet zorgvuldig heeft voorbereid. Eiser heeft betoogd dat hij niet adequaat is geïnformeerd over de procedure en dat zijn vorige gemachtigde niet volledig op de hoogte was van het dossier. De rechtbank oordeelt dat de minister in strijd heeft gehandeld met de Procedurerichtlijn, omdat eiser niet de noodzakelijke rechtsbijstand en voorlichting heeft ontvangen. Bovendien had eiser in persoon gehoord moeten worden in plaats van via een videoverbinding, wat in strijd is met de gebruikelijke procedure.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om een nieuw besluit te nemen, waarbij eiser opnieuw in de gelegenheid moet worden gesteld om zich voor te bereiden op het nader gehoor. Tevens moet de minister de proceskosten van eiser vergoeden, die zijn vastgesteld op €1.750,-. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in asielprocedures en de rechten van asielzoekers op adequate rechtsbijstand en informatie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.38503

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 november 2024 in de zaak tussen

[naam] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] ,
(gemachtigde: mr. J.D. Albarda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op
20 december 1992. Hij heeft op 24 augustus 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 27 september 2024 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 6 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het bestreden besluit
4. De minister stelt zich op het standpunt dat eisers verklaringen over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig zijn. Eisers verklaringen over de problemen die hij heeft ondervonden met drugshandelaren vanwege zijn werk als taxichauffeur acht de minister niet geloofwaardig. De minister concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond.
Heeft de minister het bestreden besluit zorgvuldig voorbereid?
5. Eiser betoogt dat de minister het bestreden besluit onzorgvuldig heeft voorbereid door zijn gemachtigde niet te voorzien van een volledig dossier, niet te informeren over de te volgen procedure en eiser de noodzakelijke rechtsbijstand en voorlichting te onthouden. Vast staat dat de vorige gemachtigde van eiser aanwezig was tijdens het gehoor inbewaringstelling op 24 augustus 2024. Hierin werd de asielaanvraag genoemd en dus was de minister op de hoogte van het feit dat deze gemachtigde eiser bijstond. Vervolgens heeft de gemachtigde zich op 25 augustus 2024 als gemachtigde gesteld en toen is het dossier in het advocatenportaal op zijn naam gesteld. In het advocatenportaal stond echter geen informatie over de start van de procedure en de planning van de zaak. De minister heeft hiermee in strijd gehandeld met de Procedurerichtlijn [2] . Dit weegt des te zwaarder, omdat Vluchtelingenwerk in het detentiecentrum in Rotterdam niet aanwezig is, waardoor eiser ook van hen geen voorlichting heeft ontvangen. Eiser heeft tijdens het nader gehoor meerdere keren aangegeven niets te begrijpen van de procedure omtrent zijn asielaanvraag [3] . Eiser had, ook als hij geen recht zou hebben op een rust- en voorbereidingstermijn, op een passend moment voorafgaand aan het nader gehoor voorbereid moeten worden door een gemachtigde.
Daarnaast is eiser van mening dat hij in persoon gehoord had moeten worden in aanmeldcentrum Schiphol in plaats van via een videoverbinding in het detentiecentrum in Rotterdam. Dit is namelijk het uitgangspunt [4] .
Verder kon de minister niet afzien van het inwinnen van medisch advies, gelet op de calamiteitenmelding, de verklaringen van eiser tijdens het nader gehoor dat hij de procedure niet begrijpt en de observaties van de vorige gemachtigde [5] .
5.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit voldoende zorgvuldig is voorbereid. Eiser wordt gevolgd in zijn standpunt dat er geen stukken in het advocatenportaal zijn geüpload waarin de datum van het nader gehoor staat, maar niet is gebleken dat eiser hierdoor in zijn belangen is geschaad. Op 25 augustus 2024 was nog niet bij de minister bekend wie eisers gemachtigde zou zijn. Vervolgens is, zoals gebruikelijk, de Raad voor de Rechtsbijstand geïnformeerd over de datum van het nader gehoor. Dat de Raad voor de Rechtsbijstand verzuimd heeft om dit naar eiser door te sturen is in de eerste plaats iets tussen de gemachtigde van eiser en de Raad voor de Rechtsbijstand. Verder hoefde aan eiser geen rust- en voorbereidingstijd voor het gehoor gegeven te worden [6] , waardoor hij ook daarom niet onterecht benadeeld is door het ontbreken van een voorbereidend gesprek met zijn gemachtigde. Ook mag van eiser verwacht worden dat hij zonder voorbereiding weet hoe een gehoor verloopt nu het zijn derde asielaanvraag betreft. Dit betekent ook dat eiser in beginsel geen medisch onderzoek aangeboden krijgt. Er is ook niet gebleken dat er sprake is van medische omstandigheden waardoor eiser onder bijzondere voorwaarden had moeten worden gehoord. Hier komt nog bij dat eiser zelf heeft aangegeven dat hij zich geestelijk en lichamelijk in staat voelde om het gehoor te laten plaatsvinden [7] .
Verder blijkt uit eisers dossier dat hij agressief en onberekenbaar gedrag heeft vertoond na zijn aanhouding waardoor ervoor is gekozen hem niet over te plaatsen naar aanmeldcentrum Schiphol [8] . Er is daarmee wel degelijk een goede grondslag voor deze beslissing.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt stelt dat hij eiser geen medisch onderzoek hoefde aan te bieden, omdat hij vanuit vreemdelingenbewaring een asielaanvraag heeft ingediend. Dat volgt uit artikel 3.109, zesde lid, van het Vb 2000. Uit de door eiser aangevoerde omstandigheden blijkt ook niet dat sprake was van dusdanige (medische) problematiek dat de minister een medisch advies noodzakelijk hoefde te achten voordat het nader gehoor werd afgenomen. De minister hoefde de asielprocedure ook niet in aanmeldcentrum Schiphol te behandelen. Uit paragraaf C1/2.10 van de Vc 2000 volgt dat als uitgangspunt geldt dat de vreemdeling naar aanmeldcentrum Schiphol wordt overgeplaatst, maar ook dat de IND de omstandigheden gelegen in de persoon van de vreemdeling meeweegt bij de beoordeling of dat ook gebeurt. De gemachtigde van de minister heeft op de zitting toegelicht dat uit een proces-verbaal aanhouding 23 augustus 2024 volgt dat eiser zich bij aanhouding agressief heeft gedragen en dat dat aanleiding is geweest om eiser niet over te plaatsen.
5.3.
De minister stelt zich verder terecht op het standpunt dat aan eiser geen rust- en voorbereidingstijd gegeven hoefde te worden. Eiser heeft echter ten onrechte geen gelegenheid gekregen om op een passend moment voor het nader gehoor door een gemachtigde op het gehoor voorbereid te worden [9] . Tijdens het gehoor heeft eiser weliswaar aanvankelijk verklaard dat hij contact heeft gehad met zijn gemachtigde, maar de rechtbank stelt vast dat later in het gehoor duidelijk had moeten zijn dat dit niet het geval was. Naar het oordeel van de rechtbank had de gehoormedewerker het gehoor moeten schorsen zodra zij ervan op de hoogte raakte dat eiser niet met zijn gemachtigde gesproken had voorafgaande aan het gehoor en had zij eiser de gelegenheid moeten geven om dat alsnog te doen. Dat van eiser verwacht mag worden dat hij ook zonder voorbereiding weet hoe een gehoor verloopt nu het zijn derde asielaanvraag betreft maakt het voorgaande niet anders, te meer omdat horen een essentieel onderdeel is van de asielprocedure. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond, omdat de minister gelet op hetgeen overwogen onder 5.3 heeft gehandeld in strijd met artikel 3.109, zevende lid, van het Vb 2000 en daarmee het bestreden besluit niet zorgvuldig heeft voorbereid. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen, voor zover daarbij de asielaanvraag van eiser is afgewezen. Omdat het beroep hierom al gegrond is zal de rechtbank niet ingaan op dat wat naar voren is gebracht over de communicatie tussen de minister, de gemachtigde en de Raad voor de Rechtsbijstand.
6.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat de minister een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De minister zal voorafgaand aan het nieuw te nemen besluit opnieuw een nader gehoor moeten afnemen. Daarbij moet eiser in de gelegenheid gesteld worden om op een passend moment voorafgaand aan het onderzoek te worden voorgelicht over het vervolg van de asielprocedure en op het vervolg van de asielprocedure en het nader gehoor [10] .
6.2.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet de minister de proceskosten van eiser vergoeden. Deze vergoeding bedraagt €1.750,-, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de minister op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de minister tot betaling van €1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus, rechter, in aanwezigheid van mr. T.M.T. Brandsma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Artikelen 12, 19, 20, 21 en 23 van de richtlijn 2013/32/EU.
3.Rapport nader gehoor d.d. 3 september 2024, p. 5 en 8.
4.Ingevolge paragraaf C1/2.10 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
5.Ingevolge paragraaf C1/2.10 van de Vc 2000.
6.Ingevolge artikel 3.109, zesde lid, onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
7.Rapport nader gehoor d.d. 3 september 2024, p. 3.
8.Dit is mogelijk ingevolge paragraaf C1/2.10 van de Vc 2000.
9.Dit volgt uit artikel 3.109, zevende lid, van het Vb 2000.
10.Conform artikel 3.109, zevende lid, van het Vb 2000.