ECLI:NL:RBDHA:2024:20536

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
NL24.39827
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.L.M. Steinebach - de Wit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 28 november 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag op 11 oktober 2024 niet in behandeling genomen, omdat Zwitserland verantwoordelijk werd geacht voor de aanvraag. Eiser, die niet op de zitting verscheen, had eerder aangegeven dat hij in Nederland verbleef en dat hij minderjarig was, wat door de minister werd betwist. De rechtbank oordeelt dat de minister niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de leeftijdsregistratie van Zwitserland is overgenomen, en dat er twijfels bestonden over de meerderjarigheid van eiser. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 1750,- toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.39827

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 november 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. H.M. Schurink-Smit),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. A.N. Lammers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 11 oktober 2024 niet in behandeling genomen omdat Zwitserland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 30 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiser is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en de minister een nieuw besluit moet nemen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Zwitserland een verzoek om overname gedaan. Zwitserland heeft dit verzoek aanvaard.
Ontvankelijkheid beroep
5. Op 21 oktober 2024 heeft de minister de rechtbank bericht dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. Hierop heeft de gemachtigde van eiser op 27 oktober 2024 bericht dat zij contact heeft met eiser en dat hij heeft aangegeven op de zitting te willen verschijnen. Ter zitting heeft de gemachtigde verklaard dat eiser in Nederland verblijft. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat eiser nog steeds een procesbelang heeft bij het beroep.
Is eiser terecht aangemerkt als meerderjarige?
6. Eiser heeft tijdens de asielprocedure verklaard dat hij is geboren op [geboortedatum 1] dan wel [geboortedatum 2] 2007. De minister gaat echter niet uit van de gestelde minderjarige leeftijd, maar heeft de geboortedatum van [geboortedatum 3] 2005 aangehouden. Dat heeft de minister gebaseerd op twee leeftijdsschouwen bij de AVIM en de IND en leeftijdsregistraties in twee andere lidstaten.
7. Eiser betoogt dat de minister hem ten onrechte heeft aangemerkt als meerderjarige. Eiser verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 9 oktober 2024. De minister heeft ten onrechte de leeftijdsregistratie uit Zwitserland zonder nadere motivering overgenomen. De aanvullende motivering in het verweerschrift en ter zitting zijn volgens eiser ook niet voldoende. Eiser wijst verder op het feit dat hij zelf consequent heeft verklaard minderjarig te zijn en daar ook kopieën van identiteitsdocumenten bij heeft overgelegd.
7.1.
In de uitspraak van 9 oktober 2024 is de Afdeling teruggekomen van haar eerdere rechtspraak dat de minister op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan van de juistheid van de registratie van een geboortedatum in een andere lidstaat. Dit betekent niet, zo staat in die uitspraak, dat geen gewicht toekomt aan een leeftijdsregistratie in een andere lidstaat bij de beoordeling van de leeftijd van een vreemdeling. De leeftijd van een vreemdeling zal namelijk moeten worden beoordeeld met toepassing van het nationale bestuursrechtelijke bewijsrecht, met inachtneming van wat daarover aanvullend in het Unierecht is bepaald. Daarbij zal de minister steeds zorgvuldig moeten onderzoeken en deugdelijk moeten motiveren welk gewicht hij aan een bepaalde registratie toekent en waarom. Ook zal hij alle feiten en omstandigheden moeten meewegen bij het beoordelen van de leeftijd van een vreemdeling die stelt minderjarig te zijn. De minister moet uitgaan van het vermoeden dat de vreemdeling minderjarig is, als de vreemdeling dat stelt. Het is dan aan de minister om dat vermoeden te ontzenuwen. [2]
7.2.
De minister heeft op 1 juli 2024 de geboortedatum van eiser gewijzigd van [geboortedatum 2] 2007 naar [geboortedatum 3] 2005. De aanleiding voor deze wijziging was dat uit informatie van Zwitserland bleek dat eiser in Zwitserland geregistreerd staat met geboortedatum [geboortedatum 3] 2005. In het verweerschrift en ter zitting heeft de minister nader gemotiveerd waarom, gelet op de inhoud van het procesdossier, volgens hem terecht de geboortedatum van [geboortedatum 3] 2005 is aangehouden. De minister wijst erop dat bij de beoordeling is betrokken dat uit de twee leeftijdsschouwen van 8 juni 2024 door de AVIM geconcludeerd dat twijfel bestaat over de leeftijd van eiser. Ook is betrokken dat de IND geconcludeerd heeft dat eiser evident meerderjarig is. Doordat er twijfel is ontstaan over de leeftijd van eiser is er een onderzoek bij de Zwitserse autoriteiten opgestart. Daaruit is gebleken dat de Zwitserse autoriteiten, naar aanleiding van een overgelegde foto van de geboorteakte, eiser twee keer een leeftijdsonderzoek hebben aangeboden. Eiser is bij beide afspraken niet verschenen. Hieruit blijkt volgens de minister dat eiser niet mee heeft willen werken aan de vaststelling van zijn gestelde minderjarigheid. Daarnaast is door de minister betrokken dat uit de signalering van de Spaanse autoriteiten volgt dat eiser daar geregistreerd staat met de geboortedatum [geboortedatum 4] 2006. Uitgaande van deze opgegeven geboortedatum zou eiser bij zijn asielaanvraag in Nederland reeds meerderjarig zijn. Ook heeft de minister meegewogen dat eiser enkel een kopie van zijn geboorteakte heeft overlegd en niet heeft gesteld dat hij geen origineel document kan overleggen. Tevens merkt de minister op dat in het procesdossier twee foto’s (kopieën) van verschillende geboorteaktes zijn overlegd met de opmaakdatum 29 mei 2024 en 2 september 2024. De geboorteaktes zijn dus opgemaakt na het vertrek van eiser uit Marokko. Naast de vraag waarom eiser de originele geboorteaktes niet heeft kunnen overleggen, is het onduidelijk hoe eiser aan deze twee verschillende geboorteaktes is gekomen. Tot slot overweegt de minister dat eiser zowel in de verhoren bij de AVIM als tijdens de gehoren die hij in Zwitserland heeft gehad tegenstrijdig heeft verklaard over zijn leeftijd.
7.3
De rechtbank is van oordeel dat de minister, gelet op de Afdelingsuitspraak van 9 oktober 2024, niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de leeftijdsregistratie van Zwitserland is overgenomen. De minister heeft in het verweerschrift en ter zitting nader gemotiveerd welke andere omstandigheden zijn meegewogen in het besluit om de geboortedatum van eiser vast te stellen op [geboortedatum 3] 2005. Hieruit blijkt niet dat uit is gegaan van het beginsel van de presumptie van minderjarigheid, terwijl er twijfel bestond over de leeftijd van eiser. Immers de minister heeft meegewogen dat de ambtenaar van de IND heeft geconcludeerd dat eiser evident meerderjarig is, terwijl uit het document waar de minister naar verwijst volgt dat nader onderzoek naar de leeftijd van eiser nodig is. Ook heeft minister de geboortedatum van [geboortedatum 3] 2005 van de Zwitserse autoriteiten overgenomen ondanks dat de minister niet heeft onderzocht bij de Zwitserse autoriteiten hoe deze geboortedatum in Zwitserland uiteindelijk is bepaald. Daarbij is van belang dat duidelijk was dat bij de Zwitserse autoriteiten ook twijfel bestond over de meerderjarigheid van eiser. Verder heeft de minister ten onrechte de leeftijdsregistratie in Spanje betrokken bij zijn beoordeling, terwijl hij zelf geen nader onderzoek heeft gedaan hoe deze registratie tot stand is gekomen.
7.4
De rechtbank ziet in het voorgaande een motiveringsgebrek in de besluitvorming. De minister heeft hiermee gehandeld in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. In verband hiermede komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van de beroepsgrond ter zake van de door eiser overgelegde kopieën van zijn geboorteakte.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de minister een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien omdat er een nieuwe beoordeling moet worden gemaakt. Dat is voorbehouden aan de minister.
8.1.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskoten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1750,-. Deze vergoeding bestaat uit 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de minister op om een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach - de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Steenbeek, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.ECLI:NL:RVS:2024:399, rechtsoverweging 7.2.