ECLI:NL:RBDHA:2024:20531

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
NL24.46093
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voortduren maatregel van bewaring in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen het voortduren van een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, die de Algerijnse nationaliteit heeft, had op 30 augustus 2024 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen, welke op 28 november 2024 was opgeheven. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel, waarbij hij ook om schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat op 11 november 2024 het onderzoek in de asielprocedure van eiser was heropend en dat er een nieuwe zittingsdatum was gepland in januari 2025. Hierdoor was de maatregel van bewaring vanaf die datum niet langer gerechtvaardigd. De rechtbank oordeelde dat de belangenafweging in het voordeel van eiser diende uit te vallen, omdat de behandeling van zijn asielzaak pas op 29 januari 2025 zou plaatsvinden. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.800,- aan eiser voor de onrechtmatige vrijheidsontneming gedurende 18 dagen. Daarnaast is de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.46093

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. M. Pater),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. A.J. Rossingh).

Procesverloop

1. De minister heeft op 30 augustus 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c opgelegd en daarna op grond van artikel 59b, derde lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) verlengd.
1.1.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij ook verzocht om schadevergoeding.
1.2.
De minister heeft de maatregel van bewaring op 28 november 2024 opgeheven.
1.3.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
1.4.
Eiser heeft hierop gereageerd.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 29 november 2024 op zitting behandeld. Eiser heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door mr. Rasul als waarnemer voor zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

2. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op
[geboortedatum].
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 6 november 2024 (in de zaak NL24.41557) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 1 november 2024.
4. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank als de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Had de belangenafweging eerder in het voordeel van eiser uit dienen te vallen?
5. Eiser stelt dat de minister heeft nagelaten een verzwaarde belangenafweging te maken. De verzwaarde belangenafweging zou ook in het voordeel van eiser uit moeten vallen nu de behandeling van het beroep van eiser in zijn asielzaak pas op 29 januari 2025 plaatsvindt. Eiser betoogt dat hij zijn asielprocedure in vrijheid dient te mogen afwachten. Het belang van eiser dient te prevaleren boven het belang van de minister om eiser langer vast te houden om uitzetting te realiseren. Eiser betoogt dat de maatregel van bewaring met ingang van 11 november 2024 onrechtmatig is geworden, omdat op dat moment duidelijk is geworden dat de behandeling van het beroep in de asielprocedure was gepland op de zitting van 29 januari 2025.
5.1.
De minister betoogt dat de belangenafweging op 28 november 2024 in het voordeel van eiser is uitgevallen. De minister stelt dat zij een verzoek heeft gedaan bij de behandelende rechtbank van de asielzaak om, vanwege de bewaring van eiser, de voorlopige voorziening naar voren te halen. Op 20 november 2024 heeft de rechtbank gereageerd dat zij het verzoek om de voorlopige voorziening naar voren te halen heeft afgewezen. De minister stelt dat haar enige tijd moet worden gegund om vervolgens de afwijzing administratief te verwerken en de bewaring op te heffen.
5.2.
De beroepsgrond slaagt. De rechtbank is van oordeel dat de bewaring met ingang van 11 november 2024 onrechtmatig is.
5.3.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de behandeling van het beroep van eiser tegen zijn asielbeschikking gepland stond op 6 november 2024. De rechtbank heeft het onderzoek in die zaak gesloten op 6 november 2024 en vervolgens heropend op 11 november 2024. Eiser stelt dat de minister op 11 november 2024 bekend was met de nieuwe zittingsdatum voor de behandeling van het beroep op 29 januari 2025. De rechtbank stelt vast dat de minister deze gang van zaken niet heeft betwist.
5.4.
De rechtbank overweegt dat de minister op 11 november 2024 in redelijkheid in heeft kunnen en moeten zien dat de bewaring op deze grondslag niet meer een gerechtvaardigd doel dient. Vanaf dat moment was namelijk duidelijk dat de beroepsprocedure niet eerder dan 29 januari 2025 behandeld zou worden, terwijl de verlenging van de bewaring zou aflopen op 9 december 2024. Dat de minister na de heropening nog heeft geprobeerd om de behandeling van de voorlopige voorziening naar voren te halen maakt dit niet anders. De hiervoor genoemde omstandigheden leiden de rechtbank tot de conclusie dat de belangenafweging vanaf 11 november 2024 in het voordeel van eiser uitvalt.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. Wat eiser verder naar voren heeft gebracht, hoeft daarom niet verder te worden beoordeeld.
7. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank als de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 18 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 18 x € 100,- (verblijf huis van bewaring) = € 1.800,-.
8. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de minister de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.800,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.