In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eisers behandeld tegen het niet tijdig beslissen op hun aanvraag van 11 februari 2024 voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid bij de referent. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig is, waarop partijen hebben ingestemd, en het onderzoek is gesloten zonder behandeling op een zitting. De rechtbank heeft het verzoek van eisers om vrijstelling van het griffierecht toegewezen, waardoor zij geen griffierecht hoeven te betalen.
De rechtbank overweegt dat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. De minister is verplicht om binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag te beslissen, maar heeft deze termijn met drie maanden verlengd. De rechtbank constateert dat deze termijn is verstreken en dat eisers de minister rechtsgeldig in gebreke hebben gesteld. Hierdoor is het beroep gegrond verklaard.
De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de meervoudige kamer, waarin het ‘first in first out’ (fifo)-principe is vastgesteld voor het bepalen van een nieuwe beslistermijn. De minister heeft aangegeven de aanvraag van eisers in september 2025 te kunnen behandelen, wat betekent dat er vóór 30 november 2025 een beslissing moet worden genomen. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Tevens wordt de verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.442,-, omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken na de dag van ingebrekestelling.
De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, de minister de tijd krijgt tot 30 november 2025 om een besluit te nemen, en dat de minister een dwangsom moet betalen. Daarnaast worden de proceskosten van eisers vastgesteld op € 437,50.