Op 6 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, woonachtig in [woonplaats], en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen als verweerder. Eiser had beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig had beslist op zijn bezwaar tegen de beëindiging van zijn Ziektewet-uitkering, welke beëindiging op 26 februari 2024 was ingediend. De rechtbank oordeelde dat het beroep kennelijk gegrond was, omdat verweerder niet binnen de wettelijk gestelde termijn had beslist. De rechtbank wees erop dat er een tekort aan verzekeringsartsen is, wat leidt tot structurele overschrijdingen van beslistermijnen in dergelijke zaken. Daarom werd verweerder opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen. Tevens werd er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn overschreden wordt, met een maximum van € 15.000,-. Eiser heeft verder inhoudelijke gronden ingediend die relevant zijn voor de lopende bezwaarprocedure, maar deze zijn niet in deze uitspraak behandeld. De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, en is openbaar uitgesproken op 6 december 2024.