ECLI:NL:RBDHA:2024:20454

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
SGR 24/8709
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar inzake beëindiging van Ziektewet-uitkering

Op 6 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, woonachtig in [woonplaats], en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen als verweerder. Eiser had beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig had beslist op zijn bezwaar tegen de beëindiging van zijn Ziektewet-uitkering, welke beëindiging op 26 februari 2024 was ingediend. De rechtbank oordeelde dat het beroep kennelijk gegrond was, omdat verweerder niet binnen de wettelijk gestelde termijn had beslist. De rechtbank wees erop dat er een tekort aan verzekeringsartsen is, wat leidt tot structurele overschrijdingen van beslistermijnen in dergelijke zaken. Daarom werd verweerder opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen. Tevens werd er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn overschreden wordt, met een maximum van € 15.000,-. Eiser heeft verder inhoudelijke gronden ingediend die relevant zijn voor de lopende bezwaarprocedure, maar deze zijn niet in deze uitspraak behandeld. De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, en is openbaar uitgesproken op 6 december 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/8709

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 december 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

verweerder
(gemachtigde: mr. M.A. Bakker).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 26 februari 2024 tegen de beëindiging zijn uitkering die hij ontving op grond van de Ziektewet (ZW).
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
3. Eiser heeft het bezwaarschrift ingediend op 26 februari 2024. De termijn waarbinnen verweerder moest beslissen is inmiddels voorbij. Eiser heeft verweerder op 6 september 2024 in gebreke gesteld en sindsdien zijn (meer dan) twee weken voorbij gegaan. Verweerder heeft inmiddels een dwangsombeslissing genomen, waarin aan eiser een dwangsom van € 1.442,- is toegekend. Gelet hierop hoeft de rechtbank de hoogte van de verbeurde bestuurlijke dwangsom niet vast te stellen.
4. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, zal de rechtbank bepalen dat verweerder dit alsnog moet doen.
4.1.
Verweerder heeft in zijn verweerschrift laten weten dat hij verwacht binnen acht weken na 12 november 2024 (de datum van het verweerschrift) te kunnen beslissen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder een beslissing nemen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen. De rechtbank overweegt dat het hier gaat om het uitblijven van een beslissing in een zaak waarbij een medische beoordeling door een verzekeringsarts vereist is. Er is al geruime tijd sprake van een tekort aan verzekeringsartsen bij verweerder, waardoor beslistermijnen structureel niet worden gehaald in zaken als waar het hier om gaat. De rechtbank is daarom van oordeel dat in dit soort zaken sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55, derde lid, van de Awb. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder in deze zaak binnen zes weken na het verzenden van deze uitspraak een besluit moet bekendmaken. Met deze termijn acht de rechtbank de voortvarendheid in deze zaak voldoende gewaarborgd zonder dat daarbij sprake is van een voor verweerder onhaalbaar korte termijn om een beslissing te nemen.
5. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-.
6. Eiser heeft verder een veelheid aan inhoudelijke gronden en producties ingediend, welke aan verweerder zijn doorgezonden. Die gronden en producties horen thuis in de bezwaarprocedure, die immers nog loopt omdat verweerder nog niet op eisers bezwaar beslist heeft. De bezwaarprocedure is het meest geschikt om – mede aan de hand van de gronden van eiser – na te gaan of de Ziektewet-uitkering terecht is beëindigd.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, verweerder de onder 4.1 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan verweerder de onder 5 genoemde dwangsom wordt opgelegd.
8. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden. Verder zijn er geen proceskosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.