ECLI:NL:RBDHA:2024:20453

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
SGR 24/7158
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling na intrekking beroep in bestuursrechtelijke herbeoordeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 6 december 2024, wordt het verzoek van verzoekster om een proceskostenveroordeling tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen beoordeeld. Verzoekster had op 30 januari 2024 een herbeoordeling aangevraagd in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Na het indienen van een beroep wegens het niet tijdig nemen van een besluit, trok verzoekster haar beroep in op 8 november 2024, nadat verweerder alsnog een beslissing had genomen.

De rechtbank oordeelt dat verzoekster recht heeft op een vergoeding van haar proceskosten, omdat verweerder geheel tegemoet is gekomen aan haar verzoek. Verweerder had verzocht om een wegingsfactor van 0,25 toe te passen, maar de rechtbank stelt vast dat in dit geval een wegingsfactor van 0,5 van toepassing is, aangezien het beroep van eenvoudige aard was en uitsluitend de niet-tijdigheid van het beslissen aan de orde was.

De rechtbank komt tot de conclusie dat de gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 437,50, door verweerder aan verzoekster moeten worden vergoed. Daarnaast wordt verweerder verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 51,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door rechter D.R. van der Meer en is openbaar uitgesproken op 6 december 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/7158

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 december 2024 in de zaak tussen

[verzoekster], uit [woonplaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. J.P.J. van de Griend),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. M.A. Bakker).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoekster om een veroordeling van verweerder in de proceskosten.
1.1.
Verzoekster heeft op 30 januari 2024 om een herbeoordeling in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen verzocht. Op 5 april 2024 heeft verzoekster verweerder in gebreke gesteld in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek om een herbeoordeling.
1.2.
Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
1.3.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft partijen uitgenodigd op de zitting van 21 november 2024. Deze zitting is niet doorgegaan omdat verzoekster op 8 november 2024 het beroep heeft ingetrokken. Verweerder heeft namelijk alsnog een beslissing genomen op het verzoek om een herbeoordeling. Verzoekster heeft verzocht om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
1.5.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld zich niet te verzetten tegen een veroordeling in de proceskosten conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Verweerder heeft daarnaast verzocht om een wegingsfactor toe te passen van 0,25.
1.6.
De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
3. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
Is verweerder aan verzoekster tegemoetgekomen?
4. De rechtbank moet dus beoordelen of verweerder geheel of gedeeltelijk aan verzoekster is tegemoetgekomen. Omdat verweerder alsnog een beslissing heeft genomen op het verzoek om een herbeoordeling, stelt de rechtbank vast dat verweerder geheel tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekster tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Welk bedrag aan proceskosten moet verweerder aan verzoekster vergoeden?
5. De rechtbank wijst het verzoek als kennelijk gegrond toe. Verzoekster krijgt een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen.
5.1.
Verweerder heeft de rechtbank verzocht om een wegingsfactor van 0,25 toe te passen, omdat de zaak uitsluitend gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden en dat al uit de ingebrekestelling blijkt dat verweerder niet tijdig heeft beslist en er een dwangsom wordt verbeurd. De werkzaamheden van een gemachtigde kunnen volgens verweerder in dit soort zaken zeer beperkt blijven. Verweerder verwijst naar een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 17 mei 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:5380.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat uit vaste rechtspraak volgt dat bij het uitspreken van een proceskostenveroordeling een wegingsfactor licht (factor 0,5) wordt toegepast als het beroepschrift is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit en het beroep van eenvoudige aard is. Een beroep is in ieder geval van eenvoudige aard als alleen de niet-tijdigheid van het beslissen moet worden beoordeeld. De rechtbank is van oordeel dat daar in dit geval sprake van is. Uit de door verweerder aangehaalde uitspraak volgt niet waarom de rechtbank Midden-Nederland een wegingsfactor 0,25 toepast. De rechtbank zal in dit geval dan ook een wegingsfactor 0,5 toepassen.
5.3.
De gemaakte proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).
Krijgt verzoekster een vergoeding van het griffierecht?
6. De rechtbank wijst erop dat verweerder verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 51,- te vergoeden. [3] Verzoekster moet zich hiervoor tot verweerder wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 8:75a van de Awb en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3.Dit volgt uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.