ECLI:NL:RBDHA:2024:20451

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
SGR 24/8767
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen uitblijven beslissing op bezwaar inzake Werkloosheidswet met tekort aan verzekeringsartsen

In deze zaak heeft eiseres, die een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) heeft aangevraagd, beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op haar bezwaar. De aanvraag van eiseres werd door verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, afgewezen op 21 september 2023. Eiseres heeft vervolgens bezwaar gemaakt, maar verweerder heeft niet tijdig beslist. De rechtbank heeft op 5 december 2024 uitspraak gedaan en geoordeeld dat het beroep gegrond is. De rechtbank constateert dat de beslistermijn is overschreden en dat verweerder in deze zaak binnen zes weken na de uitspraak een besluit moet nemen. Tevens is er een dwangsom van €100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van €15.000,-. Eiseres heeft verzocht om een proceskostenvergoeding, waarbij de rechtbank oordeelt dat de werkzaamheden van de gemachtigde niet beperkt zijn en een wegingsfactor van 0,5 toekent. De proceskosten worden vastgesteld op €875,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/8767

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. E. Türk),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigden: C. Schravesande en M. Puister).

Inleiding

1.1
Eiseres heeft een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. Verweerder heeft deze aanvraag in het besluit van 21 september 2023 afgewezen. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.2
Eiseres heeft beroep ingesteld wegens het uitblijven van een besluit op bezwaar.
1.3
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder deelgenomen.

Overwegingen

2. De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat de termijn om te beslissen op het bezwaar is overschreden. Eiseres heeft verweerder in gebreke gesteld en sinds de ontvangst daarvan door verweerder zijn meer dan twee weken verstreken. Niet is gebleken dat verweerder alsnog heeft beslist op het bezwaar. Het beroep is daarom gegrond.
3. Eiseres heeft verzocht de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verbeurde dwangsom vast te stellen. Verweerder heeft op 13 november 2024 een dwangsombeslissing genomen, waarin aan eiseres een dwangsom van € 1.442,- is toegekend. Gelet hierop hoeft de rechtbank de hoogte van de verbeurde bestuurlijke dwangsom niet vast te stellen.
4.1
Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen.
4.2
Eiseres verzoekt de rechtbank om binnen twee weken na deze uitspraak verweerder te gelasten om een beslissing op bezwaar te nemen, zodat verweerder een prikkel heeft om deze zaak voortvarend te behandelen. Het is al lang bekend dat verweerder een tekort aan verzekeringsartsen heeft en daarom de beslistermijnen niet kan halen, maar eiseres vindt dat verweerder niet genoeg doet om dit tekort op te lossen. Dit moet dan ook voor rekening en risico van verweerder komen en eiseres mag hier niet de dupe van zijn. Volgens eiseres had verweerder efficiënter met dit dossier om kunnen gaan, door bijvoorbeeld telefonisch een spreekuur te houden of om de zaak zonder verzekeringsarts af te doen. Eiseres heeft tijdens de bezwaarprocedure medische stukken ingebracht, zodat verweerder zonder tussenkomst van een verzekeringsarts kan beslissen.
4.3
Verweerder voert aan dat in deze zaak een advies van de verzekeringsarts nodig is, maar dat vanwege het tekort aan verzekeringsartsen bij verweerder en de als gevolg daarvan oplopende werkvoorraden, de verzekeringsarts nog niet heeft gerapporteerd. Eiseres is inmiddels uitgenodigd op het spreekuur bij de verzekeringsarts op 5 december 2024. Verweerder heeft laten weten dat daarna, behoudens bijzonderheden, binnen drie maanden op het bezwaar zal worden beslist. Op de zitting heeft verweerder aanvullend toegelicht dat hard gewerkt wordt om het probleem van het tekort aan verzekeringsartsen op te lossen, maar dat daar op de korte termijn geen oplossing voor is en de voorraden alleen maar oplopen. Verder voert verweerder aan dat de dwangsom tot doel heeft om het bestuursorgaan in beweging te brengen. In dit geval kan verweerder niet in beweging gebracht worden omdat de verzekeringsartsen er niet zijn. Het heeft dan ook geen zin om een beslissing te gelasten binnen een voor verweerder onhaalbaar korte termijn, zoals twee weken. Verweerder benadrukt dat intern gekeken is naar mogelijkheden om deze zaak af te doen, maar dat is besloten dat een spreekuur bij een verzekeringsarts nodig is. Het maakt daarbij niet uit of het een telefonisch of fysiek spreekuur is, want het inplannen van beide soorten spreekuren kost evenveel tijd.
4.4
De rechtbank overweegt dat het hier gaat om het uitblijven van een beslissing in een WW-zaak waarbij een medisch advies van een verzekeringsarts nodig is. Er is al geruime tijd sprake van een tekort aan verzekeringsartsen bij verweerder, waardoor beslistermijnen structureel niet worden gehaald in zaken waarin een medisch advies van een verzekeringsarts nodig is. De rechtbank is daarom van oordeel dat in dit soort zaken sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55, derde lid, van de Awb. Wel oordeelt de rechtbank dat de door verweerder genoemde termijn van drie maanden na het spreekuur bij de verzekeringsarts te lang is. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in deze zaak binnen zes weken na het verzenden van deze uitspraak een besluit moet bekendmaken. Met deze termijn acht de rechtbank de voortvarendheid in deze zaak voldoende gewaarborgd zonder dat daarbij sprake is van een voor verweerder onhaalbaar korte termijn om een beslissing te nemen.
5.1
Eiseres verzoekt de rechtbank om een dwangsom van € 100,- per dag vast te stellen voor elke dag waarmee de beslistermijn door verweerder wordt overschreden. Eiseres ziet geen reden om van deze dwangsom af te wijken.
5.2
Verweerder heeft op de zitting gezegd een dwangsom van € 100,- per dag te hoog te vinden. Verweerder vindt een dwangsom van € 50,- per dag of een symbolisch bedrag beter passen.
5.3
De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-. De rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding om een lagere dwangsom te bepalen.
6. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.
7.1
Eiseres verzoekt verder om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakt proceskosten. Verweerder verzoekt de rechtbank om een wegingsfactor 0,25 toe te passen, omdat het beroep uitsluitend gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden en dit tussen partijen niet in geschil is. Volgens verweerder is het een beroep van zeer licht gewicht en kunnen de werkzaamheden van een gemachtigde in dit soort zaken zeer beperkt blijven. Verweerder verwijst hierbij naar een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 17 mei 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:5380. In dit geval hoeft alleen beoordeeld te worden of de beslistermijn is overschreden en dat is op voorhand al duidelijk in dit soort zaken. Ook verwijst verweerder naar een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 17 mei 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:5220, waarbij het gaat om een zaak waarbij het belang zeer beperkt is en de aard van de zaak zeer eenvoudig is, zodat sprake is van een wegingsfactor 0,25.
7.2
Eiseres betoogt dat uit vaste rechtspraak volgt dat in dit soort zaken een proceskostenveroordeling met wegingsfactor 0,5 wordt toegekend. Bovendien is dit volgens eiseres geen lichte zaak waarbij de werkzaamheden van de gemachtigde zeer beperkt zijn. De gemachtigde van eiseres heeft namelijk meerdere malen overleg gevoerd met de behandelaar van verweerder om de stand van zaken te bespreken en om de behandeling door verweerder te proberen te versnellen. Ook heeft er in dit beroep een zitting plaatsgevonden bij de rechtbank en heeft de gemachtigde overleg gevoerd met eiseres.
7.3
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. De rechtbank is met eiseres van oordeel dat dit geen lichte zaak is waarbij de werkzaamheden van de gemachtigde zeer beperkt zijn. Dit blijkt onder meer uit de uitvoerige behandeling van de zaak op zitting. De rechtbank stelt de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand dan ook vast op € 875,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiseres vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.