ECLI:NL:RBDHA:2024:20430

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
NL24.45628
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel in het vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel die aan eiser was opgelegd op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die een asielverzoek had ingediend, was op 15 november 2024 in bewaring gesteld. De Minister van Asiel en Migratie was verweerder in deze procedure. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Op 26 november 2024 heeft verweerder de bewaring opgeheven, waarna partijen toestemming verleenden voor schriftelijke behandeling van de zaak.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was, omdat eiser niet was belet om asiel aan te vragen en de gronden voor de maatregel voldoende waren onderbouwd. De rechtbank oordeelde dat de ondertekening van de maatregel door een bevoegde ambtenaar was geschied en dat er geen concrete aanknopingspunten waren om aan de rechtmatigheid van de maatregel te twijfelen. Aangezien de maatregel was opgeheven, beperkte de beoordeling zich tot de vraag of eiser recht had op schadevergoeding. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en wees het verzoek om schadevergoeding af. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.45628

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. I. Wudka),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Smeulders).

Procesverloop

Bij besluit van 15 november 2024 (het bestreden besluit) is aan eiser met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Op 26 november 2024 heeft verweerder de bewaring opgeheven.
Partijen hebben toestemming verleend de zaak schriftelijk te behandelen. De gemachtigde van eiser heeft op 26 november 2024 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft hier op 27 november 2024 op gereageerd. De rechtbank heeft op 29 november 2024 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank bij de beoordeling van het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 94, zesde lid, van de Vw het beroep gegrond.
2. Op grond van artikel 5.1a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw opgelegd in het kader van het grensbewakingsbelang. Deze wordt niet opgelegd of voortgezet indien sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken.
3. Omdat de maatregel is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
4. Nu sprake is van Dublinindicaties heeft verweerder – alvorens de maatregel van grensdetentie op te leggen - moeten onderzoeken of een significant risico op onderduiken bestaat. Verweerder heeft dit gedaan en het risico gebaseerd op
de zware grond dat eiser:
3a: Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
en de lichte gronden dat eiser:
4c: geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en
4d: niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Eiser voert aan dat hij Nederland is ingereisd met de bedoeling asiel aan te vragen. Deze mogelijkheid moet eiser volgens internationale verdragen worden geboden. De zware en lichte gronden mogen dan ook niet aan eiser worden tegengeworpen. Verder voert eiser aan dat de beschikking niet door een bevoegde ambtenaar is ondertekend. Ook betwist eiser dat de beschikking is uitgereikt.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
7. De rechtbank overweegt dat de aan voornoemde zware en lichte gronden ten grondslag gelegde feiten niet worden betwist. Verweerder heeft deze aan de maatregel ten grondslag mogen leggen nu zij het risico op onderduiken onderbouwen. Eiser is op geen enkele wijze belet asiel aan te vragen. Dat eiser het recht heeft om een asielverzoek in te dienen en ook daadwerkelijk heeft ingediend, maakt de bewaring naar het oordeel van de rechtbank niet onrechtmatig. Er is namelijk geen rechtsregel die zich verzet tegen oplegging van een bewaringsmaatregel als een vreemdeling een asielverzoek heeft ingediend. Het asielverzoek is in behandeling genomen en eiser is in dat kader gehoord. Op basis van het relaas tijdens het nader gehoor heeft verweerder geconcludeerd dat eisers asielverzoek niet kan worden afgedaan in de grensprocedure en heeft verweerder de maatregel opgeheven. Dat maakt de voorgaande detentie niet onrechtmatig.
8. Verder komt ingevolge artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 een rechtsgeldige maatregel pas tot stand als deze is gedagtekend, ondertekend en met redenen is omkleed. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de maatregel van 15 november 2024 met redenen omkleed. Op het aan eiser uitgereikte exemplaar van de maatregel is een handtekening aangebracht. De ondertekenaar van deze maatregel heeft ervoor getekend een ambtenaar belast met de grensbewaking dan wel een bevoegd ambtenaar van de Immigratie- en Naturalisatiedienst te zijn. Uit de aanhef van de maatregel blijkt dat de ondertekenaar ambtenaar der Koninklijke Marechaussee, belast met grensbewaking is. De ondertekenaar heeft tevens verklaard de maatregel onmiddellijk aan de vreemdeling te hebben uitgereikt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen concrete aanknopingspunten aangedragen die aanleiding geven om hieraan te twijfelen.
9. Nu ook anderszins niet is gebleken dat de maatregel van bewaring onrechtmatig moet worden geacht, is het beroep ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.