ECLI:NL:RBDHA:2024:20428
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- C.I.H. Kerstens-Fockens
- J.R. Froma
- Rechtspraak.nl
Bewaring van een vreemdeling in het kader van de Vreemdelingenwet 2000
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel die aan de eiser was opgelegd op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, een vreemdeling met een V-nummer, had beroep ingesteld tegen het besluit van 17 november 2024, waarin de maatregel werd opgelegd. Dit beroep werd tevens aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding. De rechtbank heeft de zaak schriftelijk behandeld, waarbij de gemachtigde van de eiser op 26 november 2024 de gronden van het beroep indiende en de verweerder hierop op 27 november 2024 reageerde. Het onderzoek werd op 29 november 2024 gesloten.
De rechtbank overwoog dat indien de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vreemdelingenwet of niet gerechtvaardigd is, het beroep gegrond verklaard kan worden. De rechtbank stelde vast dat de maatregel van vrijheidsontneming niet onrechtmatig was, ondanks de argumenten van de eiser dat er geen zware en lichte gronden aan het besluit ten grondslag lagen en dat de beschikking niet door een bevoegde ambtenaar was ondertekend. De rechtbank oordeelde dat het ontbreken van zware en lichte gronden in dit geval niet noodzakelijk was, aangezien de maatregel van grensdetentie was gebaseerd op de behandeling van het asielverzoek van de eiser in de grensprocedure.
De rechtbank concludeerde dat de maatregel rechtsgeldig was, omdat deze was gedagtekend, ondertekend en met redenen was omkleed. De ondertekenaar was een ambtenaar belast met grensbewaking, en de rechtbank vond geen concrete aanknopingspunten om aan de geldigheid van de maatregel te twijfelen. Aangezien er geen andere redenen waren om de maatregel onrechtmatig te achten, werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.