ECLI:NL:RBDHA:2024:20421

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
NL24.45236
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel die aan eiseres was opgelegd op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres, die asiel had aangevraagd op 9 november 2024, was in bewaring gesteld, maar deze maatregel werd op 24 november 2024 opgeheven door de Minister van Asiel en Migratie. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak schriftelijk behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres op 26 november 2024 de gronden van het beroep indiende en verweerder op 27 november 2024 hierop reageerde. De rechtbank heeft op 29 november 2024 het onderzoek gesloten.

De rechtbank overweegt dat indien de maatregel in strijd is met de Vw of niet gerechtvaardigd is, het beroep gegrond kan worden verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrijheidsontnemende maatregel was opgelegd in het kader van het grensbewakingsbelang, maar dat deze niet mag worden voortgezet indien er bijzondere individuele omstandigheden zijn die dit onevenredig bezwarend maken. De rechtbank concludeert dat de maatregel is opgeheven en dat de beoordeling zich beperkt tot de vraag of eiseres recht heeft op schadevergoeding. Eiseres heeft aangevoerd dat er onjuiste data in de processen-verbaal zijn opgenomen, maar de rechtbank oordeelt dat deze fouten tijdig zijn hersteld en dat er geen onrechtmatige maatregel is geweest.

De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af en verklaart het beroep ongegrond. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.45236

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [v-nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.E. Muller),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Smeulders).

Procesverloop

Bij besluit van 9 november 2024 (het bestreden besluit) is aan eiseres met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 24 november 2024 de bewaring opgeheven.
Partijen hebben toestemming verleend de zaak schriftelijk te behandelen. De gemachtigde van eiser heeft op 26 november 2024 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft hier op 27 november 2024 op gereageerd. De rechtbank heeft op 29 november 2024 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank bij de beoordeling van het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 94, zesde lid, van de Vw het beroep gegrond.
2. Op grond van artikel 5.1a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw opgelegd in het kader van het grensbewakingsbelang. Deze wordt niet opgelegd of voortgezet indien sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken.
3. Omdat de maatregel is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiseres schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiseres een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
4. Eiseres voert aan dat bij het proces-verbaal bij aanvraag asiel en het voorblad van het proces-verbaal onjuiste data zijn opgenomen. Er is sprake van een onjuiste aankomstdatum en ondertekendatum. Weliswaar is er een aanvullend proces-verbaal van de ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee, maar daaruit blijkt niet welke data zijn verbeterd. Niet kan worden vastgesteld wat de exacte datum is van het proces-verbaal dat aan het besluit ten grondslag ligt. Het bestreden besluit is oncontroleerbaar en onrechtmatig. Verder leent de zaak zich niet voor de grensprocedure omdat eiseres volledig gedocumenteerd is en er geen twijfel is over haar identiteit en nationaliteit. Daarnaast handelt verweerder onvoldoende voortvarend.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. De rechtbank stelt vast dat het dossier twee processen-verbaal bij aanvraag asiel (gedingstukken 14 en 24) en een aanvullend proces-verbaal (gedingstuk 6) bevat.
6.1.
Uit een vergelijking van beide processen-verbaal blijkt dat op bladzijde 7, over de aankomst bij de doorlaatpost, de datum is veranderd van 8 naar 9 november 2024. Verder is in het aanvullend proces-verbaal de datum van ondertekening gewijzigd van 8 naar 9 november 2024. Daargelaten of een verschrijving in het proces-verbaal bij aanvraag asiel een gebrek oplevert in het bestreden besluit, oordeelt de rechtbank dat deze verschrijvingen tijdig en kenbaar zijn hersteld. Bovendien blijkt uit de rest van de processen-verbaal voldoende wanneer eiseres aankwam op Schiphol en wanneer zij asiel aanvroeg. Er is geen sprake van een onrechtmatige maatregel.
7. Verder volgt uit de uitspraken van de hoogste bestuursrechter van 3 juni 2016 [1] dat in beginsel alle aan de buitengrens gedane asielaanvragen mogen worden beoordeeld in de grensprocedure. De Procedurerichtlijn verzet zich daar niet tegen. Verder blijkt uit deze uitspraken dat verweerder een redelijke termijn moet worden gegund om onderzoek te verrichten naar het asielverzoek van de vreemdeling en naar de vraag of dit verzoek zich leent voor afdoening in de grensprocedure. Daarbij wordt de beslissing hierover in beginsel genomen na het nader gehoor, omdat dan alle relevante feiten bekend zijn. Daarnaast kan verweerder bijvoorbeeld onderzoek verrichten naar door de vreemdeling aangeleverde documenten, of er sprake is van een mogelijke Dublinclaim of naar andere omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de inwilligbaarheid van de asielaanvraag. Dat eiseres een echt bevonden Mauritaans paspoort heeft overgelegd is daarom onvoldoende om te oordelen dat het bestreden besluit onrechtmatig is.
8. De rechtbank stelt vast eiseres op 9 november 2024 asiel heeft aangevraagd. Op 22 november 2024 heeft het nader gehoor plaatsgevonden. Verweerder heeft twee dagen later de bewaring opgeheven omdat de zaak zich niet voor de grensprocedure leent en om medische redenen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarmee voldoende voortvarend gehandeld. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder eerder aanleiding had moeten zien de maatregel op te heffen.
9. Nu ook anderszins niet is gebleken dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is geweest wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2016:1451 en ECLI:NL:RVS:2016:1452.