ECLI:NL:RBDHA:2024:20418

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
NL24.45099
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan eiser op grond van de Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 december 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de vrijheidsontneming van de eiser, die onder de Vreemdelingenwet 2000 valt. De eiser, met een V-nummer, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie, dat op 19 oktober 2024 was genomen. Dit besluit hield in dat aan de eiser een vrijheidsontnemende maatregel was opgelegd op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kennisgeving van de vrijheidsontnemende maatregel door de verweerder gelijkgesteld kan worden met een beroep van de eiser.

De rechtbank heeft de zaak schriftelijk behandeld, waarbij de verweerder op 28 november 2024 een verweerschrift heeft ingediend. Na sluiting van het onderzoek op 29 november 2024 heeft de rechtbank de zaak beoordeeld. De rechtbank overweegt dat indien de maatregel in strijd is met de Vreemdelingenwet of niet gerechtvaardigd is, het beroep gegrond verklaard kan worden. Echter, in dit geval zijn er geen gronden tegen de vrijheidsontnemende maatregel ingediend, en de rechtbank heeft geen onrechtmatigheid kunnen vaststellen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep ongegrond is en heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter C.I.H. Kerstens-Fockens en griffier J.R. Froma, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.45099

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. H. Loth),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Smeulders).

Procesverloop

Bij besluit van 19 oktober 2024 (het bestreden besluit) is aan eiser met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Verweerder heeft de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw van het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Partijen hebben toestemming verleend de zaak schriftelijk te behandelen. Verweerder heeft op 28 november 2024 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op 29 november 2024 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank bij de beoordeling van het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 94, zesde lid, van de Vw het beroep gegrond.
2. Op grond van artikel 5.1a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw opgelegd in het kader van het grensbewakingsbelang. Deze wordt niet opgelegd of voortgezet indien sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
4. Vastgesteld wordt dat geen gronden tegen de vrijheidsontnemende maatregel zijn ingediend.
5. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is [1] , komt de rechtbank niet tot het oordeel dat de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig is opgelegd of voortduurt.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.