ECLI:NL:RBDHA:2024:20418
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan eiser op grond van de Vreemdelingenwet
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 december 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de vrijheidsontneming van de eiser, die onder de Vreemdelingenwet 2000 valt. De eiser, met een V-nummer, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie, dat op 19 oktober 2024 was genomen. Dit besluit hield in dat aan de eiser een vrijheidsontnemende maatregel was opgelegd op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kennisgeving van de vrijheidsontnemende maatregel door de verweerder gelijkgesteld kan worden met een beroep van de eiser.
De rechtbank heeft de zaak schriftelijk behandeld, waarbij de verweerder op 28 november 2024 een verweerschrift heeft ingediend. Na sluiting van het onderzoek op 29 november 2024 heeft de rechtbank de zaak beoordeeld. De rechtbank overweegt dat indien de maatregel in strijd is met de Vreemdelingenwet of niet gerechtvaardigd is, het beroep gegrond verklaard kan worden. Echter, in dit geval zijn er geen gronden tegen de vrijheidsontnemende maatregel ingediend, en de rechtbank heeft geen onrechtmatigheid kunnen vaststellen.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep ongegrond is en heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter C.I.H. Kerstens-Fockens en griffier J.R. Froma, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.