ECLI:NL:RBDHA:2024:20412

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
NL24.16837
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor verblijf als familie- of gezinslid

Op 9 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een eiser die een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) had ingediend met het verblijfsdoel 'verblijf als familie- of gezinslid'. De aanvraag was gedaan door referente voor haar minderjarige zoon, de eiser. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 5 april 2023 afgewezen, omdat de overgelegde documenten onvoldoende bewijs boden voor de identiteit, nationaliteit en de familierechtelijke band tussen eiser en referente. Eiser heeft bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard op 19 maart 2024. De rechtbank heeft op 3 december 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had geconcludeerd dat de overgelegde Eritrese doopakte niet voldeed als bewijs voor eisers identiteit en nationaliteit. De rechtbank stelde vast dat eiser niet had aangetoond dat hij niet in staat was om andere documenten te verkrijgen die zijn identiteit konden bevestigen. Bovendien werd het verzoek om een DNA-test niet ingewilligd, omdat eiser onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat hij en referente een familierechtelijke band hadden. De rechtbank concludeerde dat de minister het middelenvereiste terecht had tegengeworpen en dat de afwijzing van de mvv-aanvraag gerechtvaardigd was. Eiser kreeg geen gelijk en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, zonder vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.16837

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] , de minister
(gemachtigde: mr. K. Jansen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ van referente.
2. De rechtbank heeft het beroep op 3 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 2] (referente), de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de minister.

Totstandkoming van het besluit

3. Referente heeft op 14 december 2022 een mvv-aanvraag gedaan voor haar minderjarige zoon (eiser). De minister heeft deze aanvraag op 5 april 2023 afgewezen, waartegen bezwaar is ingediend. Op 15 februari 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. De minister heeft op 19 maart 2024 het bezwaar ongegrond verklaard (het bestreden besluit).

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het bestreden besluit
6. De minister heeft uitgelegd dat de mvv niet wordt verleend, omdat referente niet aan het middelenvereiste voldoet. Referente komt niet voor vrijstelling van het middelenvereiste in aanmerking. Referente heeft volgens de minister namelijk niet aangetoond dat zij volledig arbeidsongeschikt is en ook niet dat zij blijvend niet in staat is om aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen. Daarnaast heeft de minister erop gewezen dat eisers identiteit en nationaliteit niet met stukken zijn aangetoond. Ook zijn er geen bewijsstukken waaruit de familierechtelijke band en het gezag over eiser blijkt. De overgelegde Eritrese (kopie)doopakte is daarvoor onvoldoende. De minister heeft daarom de mvv-aanvraag voor verblijf bij een familie- of gezinslid afgewezen. [2] Ten slotte heeft de minister beoordeeld of deze afwijzing in strijd is met artikel 8 van het EVRM. [3] De minister heeft overwogen dat, zelfs als zij zou uitgaan van de familierechtelijke band tussen referente en eiser, de belangenafweging in hun nadeel uitvalt. Het bezwaar is daarom ongegrond.
Heeft de minister terecht geconcludeerd dat eisers identiteit niet is aangetoond?
7. Eiser voert aan dat de Eritrese doopakte voldoende is om zijn identiteit aannemelijk te achten. Het is namelijk onmogelijk om sterkere documenten te verkrijgen. Het besluit is volgens eiser daarom niet deugdelijk gemotiveerd en onzorgvuldig voorbereid. Bij de aanvullende gronden heeft eiser nog een bewijs van zijn inschrijving bij de UNHCR overgelegd. Eiser stelt dat dit de enige verkrijgbare en bestaande documenten zijn, die zijn identiteit en nationaliteit bevestigen.
8. Het betoog van eiser slaagt niet. De minister heeft deugdelijk gemotiveerd waarom de kopie van de doopakte niet voldoende is om eisers identiteit, nationaliteit en band met referente aan te tonen. Zoals uitgelegd door de minister, bevat de kopie van de doopakte geen identificerende kenmerken. De minister heeft terecht overwogen dat een doopakte ook niet wordt afgegeven door de Eritrese autoriteiten en dat met dat document geen familierechtelijke band kan worden aangetoond. Het is dus niet mogelijk om te verifiëren of de doopakte van eiser is. Eiser heeft niet uitgelegd waarom deze motivering van de minister niet gevolgd kan worden. Het later ingediende stuk van UNHCR maakt de conclusie volgens de minister ook niet anders, omdat uit dat stuk niet blijkt waar de informatie in dat document op gebaseerd is. De rechtbank overweegt dat eiser ook niet heeft toegelicht welke informatie uit het onvertaalde stuk van de UNCHR blijkt en waarom hij daarmee zijn identiteit dan wel familierechtelijke band zou hebben aangetoond. De minister heeft daarom terecht geconcludeerd dat deze stukken eisers identiteit, nationaliteit en band met referente niet aantonen.
8.1.
De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn standpunt dat hier sprake is van bewijsnood. De verklaringen van referente tijdens de hoorzitting en de stellingen in beroep dat dit de enige verkrijgbare documenten zijn, zijn in samenhang bekeken onvoldoende voor de conclusie dat sprake is van bewijsnood. Hoewel bekend is dat het moeilijk kan zijn voor Eritreeërs om documenten te verkrijgen, heeft eiser sinds de aanvraag van 14 december 2022 meermaals de mogelijkheid gehad om stukken te overleggen of om de onmogelijkheid van het verkrijgen van die stukken te onderbouwen. Zoals ook overwogen door de minister, heeft eiser desalniettemin niet onderbouwd dat het voor hem onmogelijk is om aan enig ander document te komen. De tijdens de zitting gegeven verklaring over het nu wel voorhanden zijn van de (kopie)doopakte ondersteunt de stelling over bewijsnood niet.
Had de minister DNA-onderzoek moeten aanbieden?
9. Eiser voert aan dat referente altijd heeft aangegeven een DNA-test te willen doen, om daarmee aan te tonen dat hij haar biologische kind is. Nu de minister dat niet heeft aangeboden, is het besluit niet deugdelijk gemotiveerd en onzorgvuldig voorbereid. In de aanvullende gronden stelt eiser dat getracht wordt zo spoedig mogelijk een DNA-onderzoek in gang te zetten.
10. De rechtbank is van oordeel dat de minister in overeenstemming met de Werkinstructie 2020/16 geen DNA-onderzoek heeft aangeboden. Het ligt op de weg van eiser om zijn aanvraag te onderbouwen. Dit heeft hij onvoldoende gedaan. Eiser heeft immers te weinig (indicatieve) documenten overgelegd om over te gaan tot DNA-onderzoek en hij heeft ook geen verklaring gegeven voor het ontbreken van andere documenten, zoals ook overwogen door de minister. Eiser heeft dus niet kunnen verklaren waarom niet van hem verwacht kan worden dat hij zijn aanvraag met nadere stukken onderbouwt. Bovendien kan de minister gevolgd worden in de motivering dat een eventueel positief resultaat van een DNA-onderzoek niet zonder meer zal leiden tot een andere conclusie in het bestreden besluit, omdat referente ook niet voldoet aan het middelenvereiste. De rechtbank komt hieronder tot het oordeel dat de minister het middelenvereiste mocht tegenwerpen. Een DNA-onderzoek ligt ook om die reden niet voor de hand. De mededeling dat eiser zo snel mogelijk een DNA-onderzoek zal starten is overigens onvoldoende om anders te oordelen. Op de zitting is gebleken dat dat onderzoek nog niet is gestart en bovendien staat het eiser vrij om na een positief resultaat een nieuwe aanvraag in te dienen.
Heeft de minister terecht geconcludeerd dat niet is voldaan aan het middelenvereiste?
11. In de aanvullende gronden stelt eiser dat referente ontheven is van de plicht tot arbeidsinschakeling. Dat blijkt uit de brief van de gemeente. Ze werkt hard om haar positie te verbeteren. Het is volgens eiser onredelijk om deze positieve houding aan referente tegen te werpen.
12. De beroepsgrond van eiser slaagt niet. Met de brief van de gemeente heeft eiser niet aangetoond dat referente volledig arbeidsongeschikt is of dat zij blijvend niet in staat is om aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen. Volgens het beleid van de minister wordt aangenomen dat referente niet in staat is om aan de verplichting tot arbeidsinschakeling te voldoen, als referente vijf jaar door het college van burgemeester en wethouders volledig is ontheven van die verplichting en gedeeltelijke of volledige arbeidsinschakeling niet binnen één jaar te voorzien is. [4] Uit de brief van de gemeente van 23 oktober 2023 blijkt dat referente van 1 september 2022 tot en met 30 september 2023 is ontheven van de plicht tot arbeidsinschakeling, met een verlenging tot 31 oktober 2024. De minister heeft terecht overwogen dat dit ruim minder is dan vijf jaar. Daarnaast heeft de minister van belang mogen achten dat uit de brief blijkt dat referente eraan werkt om de situatie te verbeteren, waardoor niet kan worden aangenomen dat zij blijvend niet aan de plicht tot arbeidsinschakeling kan voldoen. De enkele stelling in beroep dat de positieve houding van referente niet aan haar mag worden tegengeworpen, volgt de rechtbank niet. Dit gegeven is immers relevant voor de beoordeling of zij blijvend niet aan haar plicht tot arbeidsinschakeling kan voldoen. Eiser heeft niet toegelicht waarom dit onredelijk zou zijn. De minister is daarom terecht tot de conclusie gekomen dat de brief van de gemeente niet leidt tot vrijstelling van het middelenvereiste. [5]
13. Omdat de gezinsband tussen eiser en referent niet is aangetoond, behoeft de beroepsgrond over de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM geen bespreking.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Hij krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Hessels, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Eiser voldoet daarmee niet aan de voorwaarden van artikel 16 van de Vreemdelingenwet 2000. Dit is nader uitgewerkt in artikel 3.13 e.v. van het Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Dit staat in paragraaf B7/2.1.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000.
5.Dit staat in artikel 3.22 van het Vreemdelingenbesluit 2000.