ECLI:NL:RBDHA:2024:20408

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
8 december 2024
Zaaknummer
SGR 23/2298
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de appellabiliteit van een besluit inzake de vaststelling van een ontwerp voor een wachtplaats voor de scheepvaart

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 15 februari 2023, waarin zijn bezwaar tegen de vaststelling van een ontwerp voor een wachtplaats voor de scheepvaart bij een brug niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank beoordeelt of de brief van 7 november 2022, waarin de eiser werd geïnformeerd over de vaststelling van het ontwerp, kan worden aangemerkt als een appellabel besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeert dat de brief geen appellabel besluit is, omdat deze niet op rechtsgevolg is gericht en geen verandering in rechten of verplichtingen van de eiser met zich meebrengt. De rechtbank oordeelt dat de brief slechts een mededeling van een voorgenomen feitelijke handeling is en dat de eiser niet in zijn rechten wordt aangetast door de vaststelling van het ontwerp. De rechtbank verklaart het beroep van de eiser ongegrond en bevestigt de beslissing van verweerder om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2298

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 november 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: W.R. de Wit),
en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, verweerder

(gemachtigde: mr. G.J.M. de Jager).

Inleiding

1. Bij besluit van 15 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gericht tegen de vaststelling van 17 oktober 2022 van het ontwerp voor een wachtplaats voor de scheepvaart bij de [naam brug] in [plaatsnaam] (hierna: de wachtplaats) niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit.
1.2.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 15 oktober 2024 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [naam] .

Waar gaat deze zaak over?

2. Verweerder heeft op 17 oktober 2022 het ontwerp van de wachtplaats vastgesteld. Bij brief van 7 november 2022 is eiser geïnformeerd over deze vaststelling. Deze brief verwijst naar een als bijlage toegevoegde brief van 17 oktober 2022 aan omwonenden en direct betrokkenen over de realisatie van de wachtplaats. Volgens verweerder zijn zowel de brief van 7 november 2022 als de bijlage geen appellabele besluiten.
2.1.
Eiser is van mening dat de brief van 7 november wel degelijk moet worden aangemerkt als een appellabel besluit. Boven de brief staat “besluit” en het besluit tot vaststelling van het ontwerp van 17 oktober 2022 is ook op de website van de Provincie Zuid-Holland gepubliceerd. De brief is geen mededeling van algemene strekking, omdat slechts eiser en zijn buurman in hun recht worden aangetast. Als gevolg van de beoogde wachtplaats kan eiser zijn recht van vrije in- en uitvaart niet meer uitoefenen. Het feit dat wordt afgeweken van de beleidsregels en inbreuk wordt gemaakt op zijn eigendomsrecht en rechtsbeginselen brengt mee dat sprake is van een appellabel besluit, aldus eiser.

Beoordeling door de rechtbank

3. Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder een besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publieksrechtelijke rechtshandeling. Van een rechtshandeling in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is sprake indien er een verandering optreedt in iemands bestaande rechten, verplichtingen of bevoegdheden of wanneer het bestaan van rechten, verplichtingen, bevoegdheden bindend wordt vastgesteld.
3.1.
In de brief van 7 november 2022 wordt eiser medegedeeld dat verweerder op
17 oktober 2022 een besluit heeft genomen over de locatie en afmetingen van de nieuw te realiseren wachtplaats aan de oostzijde van de [naam brug] . In de bijlage bij de brief wordt toegelicht hoe de besluitvorming is verlopen en wordt vermeld dat de nieuwe wachtvoorziening voor de recreatievaart aan de noordoostzijde van de brug nog zoveel mogelijk wordt ingekort en twee meter verder van de oever zal worden geplaatst.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat de brief met bijlage van 7 november 2022 geen appellabel besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb is, omdat de brief niet op rechtsgevolg is gericht. De brief is een mededeling van een voorgenomen feitelijke handeling en brengt geen verandering in rechten of verplichtingen van eiser. Daarbij is van belang dat de vaststelling van het ontwerp niet strekt tot verlening van een vergunning voor het uitvoeren van een activiteit op de provinciale infrastructuur als bedoeld in de Omgevingsverordening Zuid-Holland. Uit artikel 3.15 van deze verordening volgt namelijk dat geen vergunningplicht geldt als verweerder opdrachtgever is. Die situatie is hier aan de orde.
3.3.
De rechtbank volgt eiser niet in het standpunt dat sprake is van een appellabel besluit omdat hij belemmerd wordt in zijn vrije in- en uitvaart. Ook een feitelijke handeling zoals aangekondigd in de brief kan deze belemmering tot gevolg hebben, zonder dat dit een rechtsgevolg oplevert als bedoeld in art 1:3, eerste lid, van de Awb. Datzelfde geldt voor de door eiser gestelde schending van beleidsregels, het eigendomsrecht en rechtsbeginselen die volgens eiser het gevolg zijn van het realiseren van de wachtplaats.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.H. van den Ende, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
26 november 2024.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.