In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een dakopbouw en een constructieve doorbraak op een woning aan de [adres] te Den Haag. De vergunning werd verleend door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op 22 november 2021, maar eisers, bewoners in de directe omgeving, hebben hiertegen bezwaar gemaakt. In hun beroep stelden zij dat de dakopbouw niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan en dat deze leidt tot onevenredige schaduwhinder in hun tuinen. De rechtbank heeft de zaak op 27 september 2024 behandeld, waarbij de eisers, de gemachtigden van de verweerder en de gemachtigde van de vergunninghouder aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag om omgevingsvergunning is ingediend vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024, waardoor de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van toepassing blijft. De rechtbank heeft de argumenten van eisers over de niet-naleving van het bestemmingsplan en de schaduwhinder beoordeeld. Het bezonningsonderzoek dat door de vergunninghouder is uitgevoerd, wees uit dat voldaan kan worden aan de Haagse bezonningsnorm, en de rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van onevenredige schaduwhinder.
Daarnaast hebben eisers betoogd dat de welstandscommissie ten onrechte heeft geadviseerd dat de dakopbouw voldoet aan de redelijke eisen van welstand. De rechtbank oordeelde dat het college het advies van de welstandscommissie mocht overnemen, omdat er geen overtuigend tegenadvies was overgelegd door eisers. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de verleende omgevingsvergunning in stand blijft. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.