In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag de beroepen van twee eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie had de aanvragen afgewezen op basis van het standpunt dat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van deze aanvragen. De rechtbank heeft de beroepen op 19 maart 2024 behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk en de gemachtigde van de minister.
Na een tussenuitspraak op 16 april 2024, waarin de rechtbank de minister de gelegenheid gaf om advies in te winnen van het Bureau Medische Advisering (BMA), heeft de minister op 28 juni 2024 het BMA-advies overgelegd. Dit advies concludeerde dat de eisers, ondanks de psychische aandoening van eiser, konden worden overgedragen aan Frankrijk, mits er een fysieke overdracht geregeld werd. De rechtbank oordeelt dat de minister zich op basis van dit advies op het standpunt heeft kunnen stellen dat de overdracht aan Frankrijk mogelijk was, en dat de minister niet verplicht was om de kwaliteit van de medische zorg in Frankrijk verder te toetsen.
De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten, maar laat de rechtsgevolgen in stand omdat de minister het gebrek in zijn eerdere besluit heeft hersteld. De rechtbank veroordeelt de minister tot betaling van de proceskosten van de eisers, vastgesteld op € 1.750,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange en is openbaar gemaakt op 1 oktober 2024.