ECLI:NL:RBDHA:2024:20344

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
6 december 2024
Zaaknummer
NL24.42142 en AWB 24-17275
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen plaatsingsbesluit en vrijheidsbeperkende maatregel in vreemdelingenrechtelijke context

Op 6 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser, een vreemdeling met een V-nummer, beroep heeft ingesteld tegen een plaatsingsbesluit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie. Het COa had op 16 oktober 2024 besloten eiser te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen, en de minister had een maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd op basis van artikel 56 van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft meerdere incidenten van geweld en overlast veroorzaakt, wat heeft geleid tot deze besluiten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de bestreden besluiten zorgvuldig zijn voorbereid en dat de belangen van de kinderen van eiser zijn meegewogen. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat hij zijn kinderen niet fysiek heeft aangevallen, en de rechtbank oordeelt dat de gedragingen van eiser als ernstig moeten worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vrijheidsbeperkende maatregel en het plaatsingsbesluit niet in strijd zijn met het evenredigheidsbeginsel, en dat er adequate zorg beschikbaar is in de HTL.

De rechtbank heeft de beroepen van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, maar alleen voor het beroep tegen het plaatsingsbesluit.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.42142 en AWB 24/17275

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 december 2024 in de zaken tussen

[naam] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), het COa,

alsmede

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. K.J. Diender).

Procesverloop

Bij besluit van 16 oktober 2024 (het bestreden besluit 1) heeft het COa besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen (hierna: het plaatsingsbesluit).
Bij besluit van 16 oktober 2024 (het bestreden besluit 2) heeft de minister aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vw [1] (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel).
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen bestreden besluit 1 staat geregistreerd onder het zaaknummer AWB 24/17275. Het beroep tegen bestreden besluit 2 staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.42142.
Het COa heeft op 14 januari 2024 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 15 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door een tolk, en zijn gemachtigde en de gemachtigde van het COa.

De inhoud van de bestreden besluiten

1. Het COa heeft bij het plaatsingsbesluit besloten om eiser met ingang van 16 oktober 2024 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Eiser verblijft sinds 17 augustus 2019 in de opvang van het COa en is al meerdere malen negatief in beeld geweest. Eiser heeft meerdere incidenten veroorzaakt, met zowel verbaal als fysiek gewelddadig gedrag. Er is herhaaldelijk melding gemaakt van huiselijk geweld met drie bevestigde meldingen waarin werd gerapporteerd dat eiser zijn partner heeft geslagen. Het COa heeft in het licht van deze gebeurtenissen verschillende acties ondernomen om positieve gedragsverandering bij eiser teweeg te brengen. Zo zijn er correctiegesprekken gevoerd en zijn er time-outs opgelegd. Deze maatregelen hebben volgens het COa niet geleid tot gedragsverbetering.
1.1.
Het COa is verder van oordeel dat eiser zich schuldig maakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen met een zeer grote impact. Op 11 oktober 2024 heeft beveiligingspersoneel eiser en een medebewoner op de grond aangetroffen. De medebewoner probeerde te voorkomen dat eiser zijn vrouw en kinderen fysiek aanviel. Tijdens de confrontatie beet eiser de medebewoner, wat leidde tot een bloedende wond. Nadat de beveiligers er in slaagden eiser en de medebewoner van elkaar te scheiden, verergerde de situatie toen eiser opnieuw agressief reageerde, schreeuwde in een onverstaanbare taal en een dreigende houding aannam. Ondanks herhaalde verzoeken van het beveiligingspersoneel om te kalmeren, bleef eiser vijandig. Dit resulteerde in een fysiek conflict, waarbij eiser een beveiliger in de hand beet, een andere beveiliger schopte met als gevolg dat deze flauwviel en een derde beveiliger ook beet, wat leidde tot een botbreuk. Uiteindelijk moest de politie ingrijpen. Eisers zienswijze naar aanleiding van het voornemen om de maatregel op te leggen, heeft het COa geen aanleiding gegeven om een ander standpunt in te nemen. Eisers gedragingen zijn volgens het COa wat betreft aard en omvang zodanig ernstig dat dit plaatsing in de HTL rechtvaardigt.
2. De minister heeft eiser door middel van de vrijheidsbeperkende maatregel verplicht om zich met ingang van 16 oktober 2024 op te houden in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bij het besluit gevoegde plattegrond aangegeven gebieden. Volgens de minister vordert het belang van de openbare orde het opleggen van de maatregel op grond van artikel 56 van de Vw. Dit blijkt uit het plaatsingsbesluit van het COa van 16 oktober 2024 en de incidenten die daarin zijn opgenomen. De minister is niet gebleken van omstandigheden die in de weg staan aan het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.

Beoordeling van de beroepsgronden van eiser

3. De rechtbank stelt eerst vast dat eiser de feitelijke verslaglegging van zijn gedragingen op 11 oktober 2024 niet heeft bestreden, op het fysiek geweld jegens zijn kinderen na. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet overtuigend aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn kinderen niet fysiek heeft aangevallen. De rechtbank houdt in dit verband vast aan wat concreet in de verslaglegging hierover staat beschreven.
3.1.
De rechtbank is verder van oordeel dat de feitelijke gedragingen, gelet op het Maatregelenbeleid van het COa, terecht zijn gekwalificeerd als gedragingen met een zeer grote impact. Dat eiser stelt dat hij niet opzettelijk tot deze gedragingen is gekomen en er spijt van heeft, maakt niet dat de gedragingen niet als zodanig kunnen worden gekwalificeerd.
4. Eiser voert aan dat het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel onzorgvuldig zijn voorbereid. Uit een verklaring blijkt dat eiser vanaf 14 oktober 2024 vrijwillig in de HTL verbleef. In de bestreden besluiten is volgens eiser echter geen motivering gegeven waarom twee dagen later is besloten tot een onvrijwillige plaatsing.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het COa heeft terecht naar voren gebracht dat eisers plaatsing vrijwillig is geweest, omdat eiser op 14 oktober 2024, met aanwezigheid van een tolk, een verklaring van vrijwillig verblijf heeft getekend en dat aan die verklaring kan worden vastgehouden. Dit alles maakt evenmin dat een paar dagen later geen plaatsingsbesluit en vrijheidsbeperkende maatregel meer zou kunnen worden opgelegd.
5. Eiser betoogt dat hij zonder rechtstitel, want zonder plaatsingsbesluit, in de HTL heeft verbleven. De vrijheidsbeperkende maatregel is van 16 oktober 2024 en is ook die dag uitgereikt aan eiser. Het plaatsingsbesluit is echter pas op zondag 20 oktober 2024 aan de IND gezonden. Of en wanneer het besluit aan eiser zelf is uitgereikt is niet duidelijk. Eiser maakt om die reden aanspraak op schadevergoeding.
5.1.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Uit het plaatsingsbesluit van 16 oktober 2024 blijkt dat op 14 oktober 2024 een gesprek met eiser heeft plaatsgevonden over het incident en dat het plaatsingsbesluit door een medewerker van het COa is ondertekend, omdat eiser weigerde te tekenen en het besluit in ontvangst te nemen (zie hiervoor de laatste pagina van het plaatsingsbesluit). Gelet hierop kan niet worden geoordeeld dat het plaatsingsbesluit niet op 16 oktober 2024 aan eiser bekend is gemaakt. De omstandigheid dat eiser heeft geweigerd te tekenen en de beschikking in ontvangst te nemen, komt voor zijn rekening en risico.
6. Eiser voert aan dat de bestreden besluiten niet deugdelijk zijn gemotiveerd.
Volgens eiser blijkt uit de bestreden besluiten niet dat op enig moment de belangen van de
kinderen een eerste overweging hebben gevormd. Verder is eisers echtgenote voor zover bekend niet gehoord over de voorgenomen plaatsing in de HTL. Eiser stelt dat de bestreden besluiten in strijd zijn met artikel 8 van het EVRM [2] , omdat volgens eiser iedere belangenafweging aangaande de gerechtvaardigde inbreuk op zijn gezins- en familieleven ontbreekt.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt evenmin. Onder het kopje Visie van het COA staat onder meer het volgende vermeld: “Het welzijn en de veiligheid van uw gezin, met name van uw kinderen, zijn tijdens het incident ernstig in gevaar gebracht. (…) Het COa erkent het belang van gezinsbehoud, maar acht deze maatregel noodzakelijk om verdere escalatie te voorkomen en de veiligheid van eisers gezin te waarborgen.” Hieruit volgt derhalve dat het COa wel degelijk de belangen van de kinderen uitdrukkelijk heeft gewogen. Nu de kinderen niet alleen getuige zijn geweest van het psychische en fysieke geweld van hun vader, maar er ook sprake was van fysiek geweld van vader jegens zijn kinderen, is de inbreuk op eisers familie- en gezinsleven al daarom gerechtvaardigd en is er geen sprake van schending van artikel 8 van het EVRM. Het horen van eisers echtgenote in dit verband noch de brief die de echtgenote heeft geschreven, heeft het COa tot een ander standpunt hoeven brengen. Verder kunnen de kinderen eiser in de HTL bezoeken en is contact derhalve mogelijk.
7. Eiser voert aan dat de bestreden besluiten in strijd zijn met het evenredigheidsbeginsel. Volgens eiser is de vraag of de plaatsing in de HTL het meest geschikte middel en noodzakelijk is om incidenten in de toekomst te voorkomen. Eiser wijst erop dat uit zijn medisch dossier blijkt dat hij medicatie krijgt en is aangemeld voor psychologische hulp. Eiser heeft traumabehandeling nodig. Eiser kan door zijn gedrag te verbeteren terugplaatsing naar een reguliere opvanglocatie bewerkstelligen. Iedere vier weken is er een evaluatiemoment en eiser stelt dat er ten onrechte geen evaluatierapport is.
7.1.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de stukken blijkt dat het GZA op 14 oktober 2024 heeft aangegeven dat er geen medische belemmeringen zijn voor overplaatsing van eiser naar de HTL en dat de huisartsenzorg aldaar zal worden overgenomen. Ook zijn in de HTL adequate medische faciliteiten beschikbaar. Gelet verder op de ernst van eisers gedragingen heeft het COa zich deugdelijk op het standpunt gesteld dat de plaatsing en de maatregel niet in strijd zijn met het evenredigheidsbeginsel. Van een dubbele bestraffing, zoals eiser aangeeft, is evenmin sprake, omdat van een ‘criminal charge’ in deze zaak geen sprake is. Ook is geen sprake van vrijheidsontneming, maar van vrijheidsbeperking. Verder is in het verweerschrift aangegeven dat eiser gebruik maakt van de zorg in de HTL en gesprekken heeft met de POH-GGZ en derhalve daadwerkelijk behandeling krijgt. Verder heeft het COa zich in het verweerschrift, onder verwijzing naar de betreffende uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, met juistheid op het standpunt gesteld dat niet het voortduren, maar het opleggen van de maatregel ter toetsing voorligt, zodat eisers betoog aangaande het evaluatierapport al daarom niet kan slagen.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepsgronden slagen niet. De beroepen zijn ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. van Wijk, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.