ECLI:NL:RBDHA:2024:20342

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 oktober 2024
Publicatiedatum
6 december 2024
Zaaknummer
24-30393
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van staatloze Palestijn met internationale bescherming in Duitsland

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een staatloze Palestijn, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 27 juni 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar de minister heeft deze aanvraag op 1 augustus 2024 niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser internationale bescherming geniet in Duitsland sinds 8 juli 2016. De rechtbank heeft het beroep op 24 september 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. De minister heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30a van de Vreemdelingenwet, dat stelt dat een aanvraag niet-ontvankelijk kan worden verklaard als de vreemdeling in een andere EU-lidstaat internationale bescherming geniet. Eiser betoogt dat het besluit onzorgvuldig is, omdat het is ondertekend door een ambtenaar die niet bevoegd was. De rechtbank concludeert echter dat dit gebrek kan worden gepasseerd, omdat eiser niet in zijn belangen is geschaad.

Eiser voert verder aan dat de minister onzorgvuldig heeft gehandeld door informatie van de Duitse autoriteiten pas bij het bestreden besluit te overleggen. De rechtbank volgt eiser hierin niet, omdat de minister in het voornemen voldoende heeft gemotiveerd waarom de aanvraag niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft aangenomen dat de band van eiser met Duitsland sterker is dan met Nederland, en dat er geen reden is om de asielaanvraag in Nederland in behandeling te nemen, ondanks de belangen van eisers kinderen. De rechtbank veroordeelt de minister tot betaling van proceskosten van € 1.750,- aan eiser.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.30393
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser (gemachtigde: mr. I.M. Hidding),

en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister
(gemachtigde: mr. E.H.J.M. de Bonth).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt dat hij staatloos Palestijn is en dat hij is geboren op [1988]. Hij heeft op 27 juni 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 1 augustus 2024 deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser in Duitsland internationale bescherming heeft.
1.1.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 24 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A. Baban als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser tegen het niet-ontvankelijk verklaren van zijn asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De minister heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw. Daarin staat dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk kan worden verklaard als de vreemdeling in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet. Uit Eurodac blijkt dat eiser sinds 8 juli 2016 internationale bescherming heeft in Duitsland
en een tijdelijke vergunning had voor 1 jaar. Dat de geldigheidsduur van de door Duitsland verleende internationale bescherming is verlopen, betekent volgens de minister niet dat eisers asielstatus is komen te vervallen. De minister wijst daarbij ook op informatie van de Duitse autoriteiten van 12 juli 2024 waarin zij bevestigen dat aan eiser subsidiaire bescherming is verleend. Nu eiser internationale bescherming heeft in Duitsland, kan daarmee ook worden aangenomen dat de band van eiser met Duitsland groter is dan die met Nederland.1 De minister heeft daartoe verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2018, r.o. 4.12. De kinderen en de echtgenote van eiser hebben in Nederland asiel gevraagd. De procedure voor hen loopt nog. De minister ziet in de belangen van de kinderen van eiser geen aanleiding om de asielaanvraag van eiser in Nederland toch in behandeling te nemen. De minister vindt daarbij relevant dat eiser al een langere tijd van zijn gezin is gescheiden en dat eiser internationale bescherming geniet in Duitsland, zodat het hem vrij staat om tussen Nederland en Duitsland te reizen.
Ondertekening
5. Eiser voert aan dat het bestreden besluit niet rechtsgeldig is, omdat het besluit is ondertekend door een ambtenaar van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, terwijl deze niet langer bevoegd is.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een gebrek in de ondertekening. Het bestreden besluit is ten onrechte in naam van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ondertekend, terwijl met ingang van 2 juli 2024 de minister van Asiel en Migratie is aangewezen als bevoegd bestuursorgaan.3 Met de minister is de rechtbank van oordeel dat dit gebrek kan worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarnaast is gesteld noch gebleken dat eiser door de onjuiste ondertekening in zijn belangen is geschaad. Vanwege dit gebrek en omdat eiser dit als beroepsgrond heeft aangevoerd, zal de rechtbank wel een proceskostenveroordeling uitspreken.

Bescherming in Duitsland

7. Eiser voert aan dat het onzorgvuldig is dat de minister de informatie van de Duitse autoriteiten van 12 juli 2024 pas bij het bestreden besluit van 1 augustus 2024 heeft overgelegd. Eiser stelt dat hij door deze handelwijze ernstig in zijn belangen is geschaad, omdat hij hierdoor niet in de zienswijze althans in de besluitvormingsfase op deze informatie heeft kunnen reageren en dus een instantie miste. Volgens eiser is het bestreden besluit daarom onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
8. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. In het voornemen van 30 juli 2024 zijn alle voor het standpunt van de minister dragende overwegingen
opgenomen. De minister heeft in het voornemen toegelicht dat de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk wordt verklaard, onder meer omdat “uit informatie van Duitsland blijkt dat u in dat land internationale bescherming hebt sinds 8 juli 2016”. Dat dit een verkorte weergave is van het antwoord van de Duitse autoriteiten, en dat het betreffende document van 12 juli 2024 bij het bestreden besluit is overgelegd, is naar het oordeel van de rechtbank
1. Als bedoeld in artikel 3.106a, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
3 Zie het Koninklijk besluit van 2 juli 2024 tot instelling van een Ministerie van Asiel en Migratie, Stcrt. 4 juli 2024, nr. 22497.
niet onzorgvuldig. Het gaat immers om informatie waarvan eiser zelf ook op de hoogte zou moeten zijn.
Uit de informatie van de Duitse autoriteiten van 12 juli 2024 blijkt ook dat er in Duitsland een procedure is gestart om te onderzoeken of de beschermingsstatus van eiser kan worden ingetrokken, waarop nog geen beslissing is genomen. Verder staat er dat eiser niet in het bezit is van een geldige verblijfsvergunning. Hiermee blijft echter overeind dat uit de informatie blijkt dat eiser op dit moment internationale bescherming heeft in Duitsland, wat van doorslaggevende betekenis was voor de minister om de aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren. De minister heeft in dit verband in het besluit ook terecht gewezen op artikel 45, derde lid, van de Procedurerichtlijn4, waaruit volgt dat voor het intrekken van internationale bescherming een beslissing van de bevoegde autoriteit nodig is. De internationale bescherming verloopt niet van rechtswege als een asielvergunning verloopt of als iemand langdurig in het buitenland verblijft. Gesteld noch gebleken is dat een beslissing tot intrekking is genomen. Dat eiser volgens de informatie van de Duitse autoriteiten geen geldige verblijfsvergunning meer heeft, is dus geen indicatie dat zijn internationale bescherming (van rechtswege) is of zal worden ingetrokken. Er is dus geen sprake van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 3.119 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), waarvoor een nieuw voornemen moest worden uitgebracht.5 De rechtbank concludeert dan ook dat het besluit niet onzorgvuldig is voorbereid en evenmin onvoldoende is gemotiveerd.
9. Eiser betoogt verder dat uit de informatie van de Duitse autoriteiten blijkt dat wordt onderzocht of de subsidiaire bescherming moet worden ingetrokken. Het is dus de vraag of de bescherming in Duitsland geldig blijft. Volgens eiser gaat de minister hier ten onrechte aan voorbij en is het aan de minister om aan te tonen dat nog steeds sprake is van een band met Duitsland die sterker is dan die met Nederland, ondanks dat dit onderzoek nog loopt.
10. De rechtbank overweegt als volgt. Uit Eurodac en de informatie van de Duitse autoriteiten van 12 juli 2024 blijkt dat eiser in Duitsland internationale bescherming heeft. Volgens vaste jurisprudentie is het in dat geval niet aan de minister, maar aan eiser om aannemelijk te maken dat hij in Duitsland niet langer bescherming geniet.6 Eiser is daar niet in geslaagd. Weliswaar blijkt uit de informatie van de Duitse autoriteiten dat er een herbeoordeling plaatsvindt van de verleende bescherming, maar is nog geenszins duidelijk of de bescherming zal worden ingetrokken en in ieder geval is gesteld noch gebleken dat daarvan op dit moment sprake is. De minister heeft op 5 augustus 2024 opnieuw navraag gedaan bij de Duitse autoriteiten. Uit het antwoord van de Duitse autoriteiten blijkt dat eiser mag terugkeren naar Duitsland. De minister mocht dus in beginsel aannemen dat de band van eiser met Duitsland sterker is dan met Nederland. In het bestreden besluit is terecht overwogen dat het aan hem is om naar Duitsland terug te keren en daar zijn rechten te effectueren, omdat eiser (nog) internationale bescherming geniet in Duitsland en zijn toelating daar gewaarborgd is. Er is ook niet gebleken dat eiser niet kan klagen in Duitsland als de bescherming die Duitsland aan hem heeft verleend alsnog zou worden ingetrokken.
11. Hoewel de minister gelet op de verleende subsidiaire bescherming in beginsel mocht aannemen dat eiser een zodanige band met Duitsland heeft dat het voor hem redelijk zou zijn om naar dat land te gaan, kunnen toch uitzonderingen op dit uitgangspunt optreden. Uit
4 Richtlijn 2013/32/EU.
5 Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4348.
6 Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 1 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3967, r.o. 4.14.
artikel 3.106a, tweede en derde lid, van het Vb 2000 volgt dat de minister bij de beoordeling van de band met het derde land alle relevante feiten en omstandigheden moet betrekken. Die plicht van de minister omvat ook de belangen van het kind bedoeld in artikel 24 van het EU Handvest.7 De rechtbank zal het betoog van eiser over de belangen van zijn kinderen hieronder bespreken.
Belangen van de kinderen
12. Eiser voert aan dat de belangen van zijn minderjarige kinderen ten onrechte niet kenbaar zijn meegewogen in het voornemen. Ook hierop heeft eiser dus in de besluitvormingsfase niet kunnen reageren. Eiser voert in beroep aan dat het niet goed gaat met zijn 10-jarige zoon [zoon]. Hij had in Turkije geen vrienden en werd buitengesloten en was daardoor na aankomst in Nederland lange tijd onhandelbaar. Inmiddels is hij onder behandeling van een psycholoog en gaat het wat beter met hem. Het is absoluut niet in zijn belang om weer naar een ander land te moeten verhuizen. Eiser is er niet in geslaagd om informatie van de behandeld psycholoog te overleggen, in verband met een overplaatsing naar een andere locatie. Eiser betoogt verder dat de minister stelt dat hij al langere tijd van zijn gezin is gescheiden, maar dat dit het juist erger maakt als zijn kinderen opnieuw van hem worden gescheiden. Met de stelling dat het eiser vrij staat om tussen Duitsland en Nederland heen en weer te reizen miskent de minister het belang van zijn kinderen om binnen een compleet gezin met beide ouders op te groeien.
12. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser heeft in het aanmeldgehoor verklaard dat zijn vrouw en kinderen in Nederland zijn en dat zij de reden zijn dat hij niet wil terugkeren naar Duitsland. In het voornemen is hierover opgemerkt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt het niet mogelijk is om in Duitsland gezinshereniging aan te vragen of dat er andere opties zijn om zijn gezinsleden naar Duitsland te laten komen. In het voornemen staat ook dat tijdens het gehoor de mogelijkheid is geboden om eisers echtgenote op grond van artikel 17 van de Dublinverordening de asielprocedure in Duitsland te laten doorlopen. Verder is opgemerkt dat eiser al langere tijd van zijn gezin is gescheiden en dat eiser, gelet op zijn status in Duitsland, ook de mogelijkheid heeft om zijn gezin vanuit Duitsland in Nederland te bezoeken. De rechtbank is van oordeel dat de minister hiermee voldoende is ingegaan op de verklaringen van eiser in het aanmeldgehoor over (de belangen van) zijn kinderen.
12. Eiser heeft vervolgens in de zienswijze opgemerkt dat de kinderen hier al maanden naar school gaan, de taal spreken en vriendjes hebben en dat hun belangen onvoldoende (kenbaar) bij de beoordeling zijn betrokken. De rechtbank stelt vast dat eiser pas in de zienswijze voor het eerst heeft gewezen op de specifieke belangen van zijn kinderen. Hierop is in het bestreden besluit voldoende ingegaan. Over de belangen van de kinderen is namelijk overwogen dat eiser al langere tijd van zijn gezin gescheiden is en dat het eiser vrij staat om tussen Duitsland en Nederland te reizen. Ook is nogmaals gewezen op de mogelijkheid van artikel 17 van de Dublinverordening. De gemachtigde van de minister heeft op de zitting toegelicht dat op grond van dit artikel aan Duitsland gevraagd kan worden om de echtgenote en kinderen van eiser op te nemen in de Duitse asielprocedure, zodat het gezin samen kan blijven. De minister heeft daarvoor toestemming gevraagd aan eiser en zijn echtgenote. Eiser heeft deze toestemming al verleend, maar zijn echtgenote (nog) niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich hiermee voldoende
7 Uitspraak van de Afdeling van 2 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2668, r.o. 7.1.
rekenschap gegeven van het belang van de kinderen om bij hun vader te blijven en in een compleet gezin op te groeien.8 Pas in beroep heeft eiser gewezen op hoe het met zijn zoon [zoon] gaat en zijn belangen. Daarop heeft de minister ter zitting gereageerd. Naar het oordeel van de rechtbank mocht de minister zich ter zitting op het standpunt stellen dat eiser geen onderbouwing heeft gegeven van de psychische situatie van [zoon]. Volgens de minister is daarover ook in het dossier van [zoon] zelf geen informatie te vinden, zodat zijn gestelde situatie niet tot een andere uitkomst leidt. De rechtbank concludeert dat de minister steeds voldoende gemotiveerd heeft gereageerd op de informatie die er in ieder stadium van deze procedure was. Er is dan ook geen sprake van een motiveringsgebrek of onzorgvuldige voorbereiding van het bestreden besluit. De beroepsgrond slaagt niet.
15. Op de zitting is nog gesproken over de zitting van de Afdeling op
20 september 2024 over het onderzoek naar de belangen van het kind.9 De minister heeft toegelicht dat hij op die zitting het standpunt heeft ingenomen dat het lastig is om de belangen van de kinderen geobjectiveerd te krijgen door hen te horen en dat in de regel ouders daarover kunnen verklaren.
16. De rechtbank ziet geen aanleiding om de behandeling of beslissing in deze zaak aan te houden in afwachting van de uitspraken in de hiervoor genoemde zaken. De enkele – pas ter zitting – ingenomen stelling dat de minister de belangen van eisers kinderen in kaart had kunnen brengen door de oudste kinderen eventueel te horen, acht de rechtbank daarvoor onvoldoende. Niet is gebleken dat eiser in deze procedure de belangen van zijn kinderen onvoldoende naar voren heeft kunnen brengen.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het bestreden besluit in stand blijft.
18. Gelet op het hiervoor, onder 6. geconstateerde gebrek in het bestreden besluit bestaat er wel aanleiding om de minister te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).
8 Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 2 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2668, r.o. 7.2.
9 Zaaknummers 2024:03148/1/V3 en 2024:04064/1/V3.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
03 oktober 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.