Op 6 december 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een verzoeker van Armeense nationaliteit, die een verblijfsvergunning regulier had aangevraagd op grond van artikel 8 EVRM/humanitair. De aanvraag, ingediend op 6 maart 2018, werd door de minister van Asiel en Migratie afgewezen in een besluit van 29 juni 2018. Tevens werd aan de verzoeker een inreisverbod van twee jaar opgelegd. Na het indienen van bezwaar, verklaarde de minister het bezwaar ongegrond in een besluit van 22 maart 2024. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld, geregistreerd onder zaaknummer AWB 24/5189, en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft op dezelfde dag uitspraak gedaan in de beroepsprocedure, waarbij het beroep ongegrond werd verklaard. Hierdoor was de voorlopige voorziening niet meer nodig, en werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter heeft de minister wel veroordeeld tot betaling van de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 875,-. Deze kosten zijn berekend op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij rekening is gehouden met de rechtsbijstand die door een derde is verleend. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.