ECLI:NL:RBDHA:2024:20287

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
C/09/666382 / HA ZA 24-428
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van echtscheidingsconvenant inzake verdeling van de woning en overwaarde

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en een man over de verdeling van de overwaarde van hun gemeenschappelijke woning na echtscheiding. De vrouw, eiseres, heeft beroep gedaan op artikel 3:196 BW, waarin staat dat een verdeling vernietigbaar is als een deelgenoot omtrent de waarde van te verdelen goederen heeft gedwaald en daardoor voor meer dan een vierde is benadeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw bij het aangaan van het echtscheidingsconvenant niet op de hoogte was van de werkelijke waarde van de woning, die naar verwachting € 200.000 zou bedragen. De man heeft betwist dat de vrouw gedwaald heeft, maar heeft dit onvoldoende onderbouwd. De rechtbank oordeelt dat de vrouw inderdaad voor meer dan een kwart is benadeeld en past artikel 3:198 BW toe, waardoor de afspraken in het echtscheidingsconvenant worden gewijzigd. De rechtbank bepaalt dat de helft van de overwaarde van de woning aan de vrouw toekomt en dat de man de woning binnen drie maanden moet overnemen, anders moet de woning aan een derde worden verkocht. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/666382 / HA ZA 24-428
Vonnis van 20 november 2024
in de zaak van
[eiseres]te [woonplaats 1] (voorheen [plaatsnaam] ),
eiseres,
advocaat: mr. H. Tülü te Haarlem,
tegen
[gedaagde]te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat: mr. A. Aksü te Rotterdam.
Partijen zullen hierna ‘de vrouw’ en ‘de man’ genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
  • de dagvaarding van 14 mei 2024, met producties 1 tot en met 10;
  • de conclusie van antwoord;
  • het tussenvonnis van deze rechtbank van 16 augustus 2024, waarin een mondelinge behandeling is bevolen;
  • de nadere producties 11 tot en met 17 van de vrouw;
  • de brief van 25 september 2024 van de man, met producties 1 tot en met 3.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2024. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen hun standpunten toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord. De griffier heeft van de mondelinge behandeling aantekeningen gemaakt.
1.3.
Ten slotte is een (nadere) datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd geweest. Uit dit huwelijk zijn twee nog minderjarige kinderen geboren. Bij beschikking van 22 mei 2023 van deze rechtbank is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is bepaald dat het tussen partijen gesloten echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan deel uitmaken van de beschikking. De echtscheidingsbeschikking is op 31 mei 2023 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
In het echtscheidingsconvenant zijn partijen met betrekking tot de (verdeling van hun gemeenschappelijke) woning aan het [adres] in [plaatsnaam] (hierna: de woning) het volgende overeengekomen:

Artikel 2. De echtelijke woning
1. Partijen hebben een echtelijke woning aan de [adres] te [plaatsnaam] . Het betreft een koopwoning die door partijen is aangekocht. Derhalve valt de echtelijke woning in de huwelijksgemeenschap.
2. De lasten van de woning werden van aanvang af door de man gedragen. Partijen zijn omtrent de woning daarom overeengekomen dat deze aan de man wordt toebedeeld, zonder nadere verrekening van de overwaarde.
3. Partijen zullen in samenspraak met medewerking van elkaar regelen dat de woning binnen vier maanden na de ontbinding van het huwelijk in eigendom wordt overgedragen aan de man. De vrouw zal hierdoor worden ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid.
4. Deswege komt indien er sprake is van een overwaarde de helft aan de man toe en de helft aan de vrouw. De man zal in beginsel dan ook bij het overnemen van de woning aan de vrouw een bedrag verschuldigd zijn van in beginsel de helft van de overwaarde.
5. Het aandeel van de vrouw in de overwaarde van de echtelijke woning wordt door de vrouw aan de man kwijtgescholden althans geschonken. De vrouw doet uitdrukkelijk afstand van de overwaarde.
6. Partijen zullen hierbij zo mogelijk gebruik maken van de mogelijkheid van belastingvrij schenken voor aankoop van een woning. (…)
7. De kosten van de notariële overdracht van de woning aan de man komen voor zijn rekening.
8. Met betrekking tot de lasten van de echtelijke woning zijn partijen overeengekomen dat tot aan de levering van de woning:
- de hypotheekrente voor rekening komt van de man;
- de maandelijkse aflossing op de hypotheek voor rekening komt van de man;
- de aanslag WOZ, de premie opstalverzekering en het eigenaarsdeel van de gemeentelijke heffingen voor rekening komen van de man, en
- de gebruikerslasten (…) voor rekening komen van de man.”
2.3.
Verder is in het echtscheidingsconvenant in artikel 3, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“Artikel 3. Verdeling overige vermogensbestanddelen van de huwelijkse gemeenschap
(…)
4. Voor zover partijen bekend is bestaat de te verdelen gemeenschap ook uit het navolgende activa en passiva:
Activa
(…)
Passiva
f. Schulden aan de Belastingdienst (
openstaand bedrag op 13-04-2023 €73.015,-)
(…)
Aan de man worden de volgende passiva toebedeeld:
f. Schulden aan de Belastingdienst.”
2.4.
Tussen partijen zijn in 2024 bij deze rechtbank twee kort geding procedures gevoerd. De laatste procedure is geëindigd met een vonnis van de voorzieningenrechter van 2 mei 2024. In dit vonnis zijn de vorderingen van de man tot, kort gezegd, veroordeling van de vrouw tot het verlenen van medewerking aan de verkoop van de woning aan een derde afgewezen. De voorzieningenrechter zag, gelet op de toezegging van de vrouw om haar volledige medewerking aan de verkoop van de woning te verlenen, geen aanleiding voor een veroordeling daartoe. Wel heeft de voorzieningenrechter de vordering van de vrouw om te bepalen dat bij verkoop van de woning de helft van de overwaarde in depot bij de notaris zal worden gestort toegewezen. Hiertoe heeft de voorzieningenrechter het volgende overwogen:
“4.6. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de vrouw voldoende aannemelijk gemaakt dat haar beroep op vernietiging van de verdeling wegens dwaling in een bodemprocedure op voorhand niet kansloos is. Daarvoor is het volgende redengevend. De vrouw heeft gesteld te hebben gedwaald over de waarde van de woning en omtrent haar rechten bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap bij het aangaan van het convenant. De man betwist weliswaar dat de vrouw heeft gedwaald over de waarde van de woning, maar hij onderbouwt dat niet. Uit niets blijkt dat de vrouw op de hoogte was van de waarde van de woning ten tijde van het sluiten van het convenant. Ter zitting heeft de vrouw voorgerekend dat, naar zij nu weet, de overwaarde van de woning naar verwachting een bedrag van € 200.000,- zal bedragen en dit is door de man niet weersproken, net zo min als hij gemotiveerd heeft weersproken dat de vrouw in dat geval voor meer dan een vierde gedeelte is benadeeld. Behoudens de stellingen van partijen is er in deze procedure geen enkel aanknopingspunt voorhanden om vast te kunnen stellen wat de marktwaarde van de woning is. Bovendien is onbelicht gebleven of de vrouw voorafgaand aan het sluiten van het convenant goed is voorgelicht over haar rechten.
4.7.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, heeft de vrouw er belang bij dat het deel van de overwaarde van de woning waarop zij aanspraak maakt, te weten: de helft van het bedrag dat resteert na verkoop van de woning en na aftrek van kosten, hypotheekschuld en de belastingschuld, bij de notaris in depot wordt gestort totdat in de bodemprocedure een beslissing is genomen over aan wie deze som toekomt. Dat de man een zwaarwegend belang heeft om direct over de gehele overwaarde te beschikken, is gesteld noch gebleken. Dit brengt mee dat het belang van de vrouw om het bedrag in depot te stellen, zwaarder weegt dan dat van de man bij directe onverkorte nakoming van het convenant.”
2.5.
Op 14 mei 2024 heeft de vrouw vervolgens de dagvaarding in deze bodemprocedure uitgebracht.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
de afspraak inzake de verdeling van de woning, zoals opgenomen in het echtscheidingsconvenant onder artikel 2, te vernietigen, althans te wijzigen dan wel de gevolgen ervan buiten werking te stellen;
de man te veroordelen om volledige medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning aan een derde;
de vrouw te machtigen de verkoop van de woning ter hand te nemen, zodat zij gerechtigd is om al datgene te doen dat nodig is om de verkoop van de woning te bewerkstelligen (waaronder het laten taxeren van de woning door een NVM-makelaar, het te koop zetten van de woning, het accepteren van een bod op de woning en het tekenen van de (voorlopige) koopovereenkomst), waarbij alle meerkosten die (naar de rechtbank begrijpt:) de vrouw genoodzaakt is te maken ten laste van de man zullen worden gebracht;
de vrouw aan te wijzen als vertegenwoordiger van de man als bedoeld in artikel 3:300 lid 1 BW, in het bijzonder om, zodra een bod op de woning is uitgebracht waarvan (naar de rechtbank begrijpt:) de vrouw vindt dat dit acceptabel is, (mede) namens de man dit bod te aanvaarden;
te bepalen dat het in deze procedure te wijzen vonnis in de plaats treedt van de voor het opmaken van de leveringsakte vereiste wilsverklaring, medewerking en handtekening van (naar de rechtbank begrijpt:) de man als bedoeld in artikel 3:300 lid 2 BW;
te bepalen dat de helft van de opbrengst (na aftrek van kosten) uit de verkoop van de woning aan ieder van partijen zal worden uitgekeerd.
3.2.
De vrouw legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. De vrouw wist ten tijde van het opstellen van het echtscheidingsconvenant niet wat de waarde van de woning was en dacht op basis van de uitlatingen van de man dat er na aflossing van de bestaande schulden geen of een minimaal bedrag aan overwaarde zou resteren. Als zij op de hoogte was geweest van de werkelijke waarde van de woning en van het feit dat er een aanzienlijke overwaarde zou resteren, zou zij het convenant niet hebben ondertekend. Bij de totstandkoming van de afspraken over de verdeling van de woning heeft de vrouw dus gedwaald. Hierdoor is zij voor meer dan een kwart benadeeld (artikel 3:196 BW). Daarnaast is het zo dat de man misbruik heeft gemaakt van de (labiele) omstandigheden waarin zij zich destijds verkeerde (artikel 3:44 BW) en zijn de afspraken volgens de vrouw naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar (artikel 6:248 BW). De vrouw wenst dan ook dat de afspraak inzake de verdeling van de woning wordt vernietigd, althans wordt gewijzigd dan wel dat de gevolgen ervan buiten werking worden gesteld. Aangezien de man niet in staat is (gebleken) om (het aandeel van de vrouw in) de woning over te nemen, moet de woning aan een derde worden verkocht. De vrouw vordert in dit verband de man te veroordelen zijn volledige medewerking te verlenen en te bepalen dat de verkoopopbrengst bij helfte tussen partijen wordt gedeeld.
3.3.
De man voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Aan de orde is de vordering van de vrouw tot vernietiging althans wijziging van de afspraken inzake de verdeling van de woning zoals opgenomen in artikel 2 van het echtscheidingsconvenant. Als grondslag heeft de vrouw hiervoor in de eerste plaats aangevoerd dat zij bij het aangaan van die afspraken heeft gedwaald over de waarde van de woning en daardoor voor meer dan een kwart is benadeeld.
4.2.
Artikel 3:196 lid 1 BW bepaalt dat een verdeling, behalve op de algemene voor vernietiging van rechtshandelingen geldende gronden, ook vernietigbaar is, wanneer een deelgenoot omtrent de waarde van een of meer van te verdelen goederen en schulden heeft gedwaald en daardoor voor meer dan een vierde gedeelte is benadeeld. Het tweede lid van artikel 3:196 BW bepaalt dat, wanneer een benadeling voor meer dan een vierde is bewezen, de benadeelde wordt vermoed omtrent de waarde van een of meer van de te verdelen goederen en schulden te hebben gedwaald. Gelet op deze bepaling zal de rechtbank eerst ingaan op de vraag of de vrouw is benadeeld voor meer dan een kwart.
4.3.
Om te beoordelen of benadeling heeft plaatsgehad, moeten de goederen en schulden van de gemeenschap op grond van artikel 3:196 lid 3 BW worden geschat naar hun waarde op het tijdstip van de verdeling.
4.4.
De man heeft ter zitting gesteld dat ten tijde van de opstelling van het convenant de woning van de buren van partijen voor een bedrag van € 330.000 is verkocht. De rechtbank zal voor de bepaling van de waarde van de woning van partijen ook van dit bedrag uitgaan. De hypotheek bedroeg op dat moment € 151.000. Dit blijkt uit productie 4 van de vrouw. Naast de woning waren er, naar de rechtbank begrijpt, geen relevante activa. Wel was er blijkens artikel 3 van het echtscheidingsconvenant sprake van schulden aan de Belastingdienst ten bedrage van € 73.015. De (te verdelen) waarde van de huwelijksgemeenschap bedroeg dus op het peilmoment (afgerond) € 106.000. De vrouw had dus in beginsel recht op een bedrag van € 53.000.
4.5.
Vervolgens dient te worden bekeken welk bedrag de vrouw feitelijk uit de verdeling heeft ontvangen. De man heeft gesteld dat hij, op basis van een voorafgaand aan de ondertekening van het convenant tussen partijen gemaakte afspraak, een bedrag van
€ 30.000 aan de vrouw heeft betaald (grotendeels contant). De vrouw heeft de door de man gestelde afspraak echter uitdrukkelijk betwist en deze afspraak is ook niet vermeld in het convenant. De vrouw erkent dat zij (via bankoverschrijvingen) een bedrag van € 10.000 van de man heeft ontvangen, zodat zonder meer van dit bedrag kan worden uitgegaan. De man heeft de overige door hem gestelde betalingen van € 20.000 onvoldoende onderbouwd, zodat de rechtbank hieraan voorbij gaat. De benadeling van de vrouw bedraagt dus € 43.000 (€ 53.000 minus € 10.000).
4.6.
Hieruit volgt dat de vrouw voor meer dan een kwart van hetgeen haar in beginsel toekwam (1/4 van € 53.000 = € 13.250) is benadeeld. Dit betekent dat de vrouw op grond van het tweede lid van artikel 3:196 BW wordt vermoed over de waarde van een of meer van de te verdelen goederen en schulden te hebben gedwaald. De man heeft er weliswaar op gewezen dat partijen destijds door hun gezamenlijke advocaat (ook in het Turks) goed waren geïnformeerd en ingelicht, maar de man heeft onvoldoende onderbouwd dat de vrouw zich bewust was van waarvan zij afstand deed, laat staan waarom zij met een voor haar ongunstige regeling zou instemmen. In het convenant is in het geheel geen waarde van de woning genoemd. Vast staat dat de woning destijds ook niet is getaxeerd. Ook de hoogte van de hypotheek is in het convenant niet vermeld. De vrouw heeft onweersproken gesteld dat destijds ook geen berekeningen zijn gemaakt. Dit alles brengt met zich dat de man onvoldoende tegen het vermoeden van artikel 3:196 lid 2 BW heeft ingebracht.
4.7.
Een en ander leidt ertoe dat het beroep van de vrouw op 3:196 BW slaagt. Gelet hierop hoeft de rechtbank niet in te gaan op het beroep van de vrouw op misbruik van omstandigheden en op de redelijkheid en billijkheid.
4.8.
Aangezien de vrouw feitelijk alleen een wijziging van de afspraken met betrekking tot de woning wenst (in die zin dat de helft van de waarde van die woning aan haar toekomt) en een wijziging (subsidiair) ook heeft gevorderd, zal de rechtbank artikel 3:198 BW toepassen. De rechtbank zal dus de tussen partijen met betrekking tot de woning overeengekomen verdeling wijzigen, in die zin dat lid 2 komt te luiden als na te melden, dat in lid 4 tot uitdrukking komt dat de helft van de overwaarde aan de vrouw toekomt en dat de leden 5 en 6 van artikel 2 komen te vervallen. De rechtbank leidt uit het kort geding vonnis van 2 mei 2024 af dat in de visie van de vrouw dan ook de in het echtscheidingsconvenant genoemde belastingschulden voor rekening van beide partijen moeten komen, zodat de rechtbank het echtscheidingsconvenant ook op dit punt zal wijzigen. Voor het overige zal de overeengekomen verdeling in de artikelen 2 en 3 in stand worden gelaten.
4.9.
Hoewel tijdens de laatste kort geding procedure tussen partijen vast stond dat de woning aan een derde moest worden verkocht, heeft de man in deze procedure te kennen gegeven dat hij de woning toch wenst over te nemen en dat dit ook mogelijk is gezien het wegvallen van zijn BKR-registratie. De vrouw heeft wel bezwaar gemaakt tegen een toedeling van de woning aan de man, maar aan dit bezwaar gaat de rechtbank voorbij. De vrouw heeft zelf inmiddels vervangende woonruimte voor haar en de kinderen van partijen en zij heeft geen gerechtvaardigd belang aangevoerd voor een verkoop van de woning aan een derde op voorhand. Op dit punt behoeft het convenant dus geen wijziging. De rechtbank zal de man in de gelegenheid stellen om de toedeling van de woning aan hem binnen drie maanden na heden (goederenrechtelijk) te effectueren en dus de volledige eigendom van de woning te verkrijgen. De vrouw moet hierbij worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld. Verder is de man in deze situatie gehouden om een (resterend) bedrag uit hoofde van overbedeling aan de vrouw te voldoen van € 43.000 (namelijk het hiervoor genoemde bedrag van € 53.000 minus het bedrag dat de man al aan de vrouw heeft overgemaakt van € 10.000).
4.10.
Als het de man niet lukt om binnen drie maanden na heden (het aandeel van de vrouw in) de woning over te nemen, moet de woning alsnog aan een derde worden verkocht en geleverd. De rechtbank zal de man voor deze situatie veroordelen om zijn volledige medewerking aan een verkoop en levering van de woning te verlenen zoals hierna uitgewerkt. De vorderingen van de vrouw onder 3 en 5 van 3.1 zijn door de man niet weersproken en zullen als na te melden worden toegewezen. Bij de vordering onder 4 heeft de vrouw dan geen belang, zodat de rechtbank deze vordering zal afwijzen. Tot slot zal de rechtbank bepalen dat in deze situatie van verkoop van de woning de overwaarde (bestaande uit de verkoopopbrengst minus hypotheekschuld, belastingschulden zoals vermeld in het echtscheidingsconvenant en de aan de verkoop en levering verbonden kosten) bij helfte tussen partijen zal worden verdeeld.
4.11.
In de omstandigheid dat partijen ex-echtgenoten zijn, ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijzigt op de voet van artikel 3:196 BW in verbinding met artikel 3:198 BW de tussen partijen in het echtscheidingsconvenant van 10 mei 2023 overeengekomen verdeling, aldus dat:
  • artikel 2 lid 2 als volgt komt te luiden: “Partijen zijn omtrent de woning overeengekomen dat deze aan de man wordt toebedeeld.”
  • artikel 2 lid 4 als volgt komt te luiden: “Deswege komt de helft van de overwaarde aan de man toe en de helft aan de vrouw. De man zal dan ook bij het overnemen van de woning een bedrag verschuldigd zijn van de helft van de overwaarde.”
  • artikel 2 leden 5 en 6 komen te vervallen;
  • artikel 3 lid 6 aldus wordt gewijzigd dat de schulden aan de Belastingdienst voor rekening komen van beide partijen, ieder voor de helft;
5.2.
laat de in het convenant overeengekomen verdeling zoals opgenomen in de artikelen 2 en 3 voor het overige in stand;
5.3.
veroordeelt de man om, als een overname van de woning onder de in het lichaam genoemde voorwaarden (zie onder 4.9) niet binnen drie maanden na de datum van dit vonnis is geëffectueerd, zijn volledige medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning aan een derde, waartoe hij in ieder geval:
zal meewerken aan het verstrekken van een verkoopopdracht aan een NVM-makelaar;
de verkoopinstructies van de makelaar zal opvolgen, bezichtigingen zal toelaten en een bod op de woning (als dit ten minste gelijk is aan de door de makelaar vastgestelde laatprijs) zal accepteren;
zal meewerken aan de ondertekening van een (voorlopige) koopovereenkomst en een leveringsakte met betrekking tot de woning;
5.4.
bepaalt dat, als de man weigert zijn medewerking aan de verkoop en levering van de woning te verlenen:
  • de vrouw wordt gemachtigd mede namens de man te handelen wat betreft hetgeen is bepaald in 5.3 onder b;
  • dit vonnis in de plaats treedt van het deel van de opdracht aan de makelaar (5.3 onder a) en de schriftelijke koopovereenkomst of de notariële akte van levering (5.3 onder c), waaruit blijkt dat de man opdracht geeft tot bemiddeling, de woning (mede) verkoopt dan wel (mede) levert aan de koper;
5.5.
bepaalt dat, bij een verkoop van de woning aan een derde, de overwaarde van de woning (bestaande uit de verkoopopbrengst minus hypotheekschuld, belastingschulden zoals vermeld in het echtscheidingsconvenant en de aan de verkoop en levering verbonden kosten) bij helfte tussen partijen wordt verdeeld;
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Dam en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2024. [1]

Voetnoten

1.type: 2163