In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eisers behandeld tegen het niet tijdig beslissen op hun aanvraag van 7 maart 2023 voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid bij een referent. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig is en heeft het onderzoek gesloten zonder behandeling op een zitting. De rechtbank overweegt dat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. De minister van Asiel en Migratie had uiterlijk binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag moeten beslissen, maar heeft deze termijn met drie maanden verlengd. De rechtbank constateert dat de termijn is verstreken en dat eisers de minister rechtsgeldig in gebreke hebben gesteld, waarna meer dan twee weken zijn verstreken.
De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is. Tevens verwijst de rechtbank naar een eerdere uitspraak van de meervoudige kamer, waarin het 'first in first out' (fifo)-principe is vastgesteld voor het bepalen van een nieuwe beslistermijn. De minister heeft aangegeven dat de aanvraag inmiddels aan een behandelaar is toegewezen en verzoekt om een termijn van acht weken voor herstel van verzuim. De rechtbank acht het mogelijk dat de minister binnen deze termijn een besluit kan nemen.
De rechtbank legt de minister een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast stelt de rechtbank de verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-, omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken. De rechtbank veroordeelt de minister ook in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 437,50 en draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 187,- aan eisers te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.