ECLI:NL:RBDHA:2024:20275

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
NL24.40911
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig beslissen op een aanvraag in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser behandeld dat is ingediend na een eerdere uitspraak van 1 maart 2024. In die uitspraak werd verweerder opgedragen om binnen vier weken na verzending van die uitspraak een beslissing te nemen op de aanvraag van eiser. Eiser heeft nu beroep ingesteld omdat verweerder deze termijn niet heeft nageleefd. De rechtbank oordeelt dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit beroep kan worden ingesteld, en dat in dit geval eiser niet eerst een ingebrekestelling hoefde te sturen, gezien de uitdrukkelijke termijn die was gesteld door de rechtbank.

De rechtbank constateert dat verweerder inderdaad niet binnen de gestelde termijn van vier weken een beslissing heeft genomen. Eiser heeft op 18 oktober 2024 beroep ingesteld, wat de rechtbank als kennelijk gegrond beschouwt. De rechtbank bepaalt dat verweerder alsnog binnen twee weken na de uitspraak een beslissing moet nemen, met de mogelijkheid om in bijzondere gevallen een andere termijn op te leggen. Verweerder heeft verzocht om een langere beslistermijn van twintig weken, maar de rechtbank legt een termijn van acht weken op, met de mogelijkheid tot verlenging indien nader onderzoek nodig is.

Daarnaast legt de rechtbank een dwangsom op van € 200,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten, vastgesteld op € 437,50, omdat hij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 28 november 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.40911
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.M.J.M. Louwerse) en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend na de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 1 maart 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:4049). In die uitspraak staat dat verweerder binnen vier weken na de verzending van die uitspraak alsnog moet beslissen op de aanvraag van eiser. Eiser stelt nu beroep in, omdat verweerder binnen de termijn geen beslissing heeft gemaakt.

Beoordeling door de rechtbank

2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld.¹ Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.²
3. Soms kan niet worden verwacht dat de betrokkene eerst een ingebrekestelling stuurt. Dat is in dit geval zo, omdat de bestuursrechter in de uitspraak van 1 maart 2024 een uitdrukkelijke en inmiddels verstreken termijn van vier weken heeft gesteld voor het nemen van een alsnog te nemen besluit.³

Is het beroep ontvankelijk en gegrond?

4. Verweerder heeft niet binnen de door de rechtbank genoemde termijn van vier weken een beslissing op de aanvraag van eiser genomen. Hiertegen heeft eiser op 18 oktober 2024, dus na het verstrijken van de opgelegde beslistermijn, beroep ingesteld. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
1. Artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
2 Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan verweerder op?
5. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak.4 In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank een andere termijn opleggen.5
6. Verweerder heeft op 4 november 2024 een verweerschrift ingediend. Hierin heeft verweerder aangegeven dat de aanvraag van eiser is toebedeeld aan een behandelaar. Verweerder heeft gemotiveerd verzocht om een langere nadere beslistermijn, namelijk twintig weken.
7. De rechtbank acht het passend om te bepalen dat verweerder binnen een termijn van acht weken na 4 november 2024 moet beslissen op de aanvraag. Dit ligt anders als verweerder binnen deze termijn besluit tot nader onderzoek en dit schriftelijk aan eiser meedeelt. In dat geval moet het besluit binnen twintig weken na 4 november 2024 worden bekend gemaakt.

Legt de rechtbank verweerder een rechterlijke dwangsom op?

8. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat verweerder een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.⁴ In het verzoek van eiser om de dwangsom per dag op een hoger bedrag vast te stellen, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat verweerder binnen de in rechtsoverweging 7 genoemde termijn alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
10. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).
4 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart beroep kennelijk gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om binnen acht weken na 4 november 2024 een besluit op de aanvraag bekend te maken. Indien binnen die termijn wordt besloten dat nader onderzoek moet plaatsvinden en dat aan eiser schriftelijk is meegedeeld, dan moet het besluit binnen twintig weken na 4 november 2024 bekend worden gemaakt;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van J.B. Thépass, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
28 november 2024

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.