In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser behandeld dat is ingediend na een eerdere uitspraak van 1 maart 2024. In die uitspraak werd verweerder opgedragen om binnen vier weken na verzending van die uitspraak een beslissing te nemen op de aanvraag van eiser. Eiser heeft nu beroep ingesteld omdat verweerder deze termijn niet heeft nageleefd. De rechtbank oordeelt dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit beroep kan worden ingesteld, en dat in dit geval eiser niet eerst een ingebrekestelling hoefde te sturen, gezien de uitdrukkelijke termijn die was gesteld door de rechtbank.
De rechtbank constateert dat verweerder inderdaad niet binnen de gestelde termijn van vier weken een beslissing heeft genomen. Eiser heeft op 18 oktober 2024 beroep ingesteld, wat de rechtbank als kennelijk gegrond beschouwt. De rechtbank bepaalt dat verweerder alsnog binnen twee weken na de uitspraak een beslissing moet nemen, met de mogelijkheid om in bijzondere gevallen een andere termijn op te leggen. Verweerder heeft verzocht om een langere beslistermijn van twintig weken, maar de rechtbank legt een termijn van acht weken op, met de mogelijkheid tot verlenging indien nader onderzoek nodig is.
Daarnaast legt de rechtbank een dwangsom op van € 200,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten, vastgesteld op € 437,50, omdat hij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 28 november 2024.