ECLI:NL:RBDHA:2024:20237

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
NL24.34799
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Algerijnse eiser met terugkeerbesluit

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 29 november 2024, wordt het beroep van een Algerijnse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, die op 19 februari 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel indiende, kreeg te maken met een afwijzing van de minister van Asiel en Migratie op 2 september 2024. De rechtbank behandelt het beroep op 31 oktober 2024, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig is, maar de eiser en zijn gemachtigde zich afmelden.

De rechtbank concludeert dat de minister de asielaanvraag terecht heeft afgewezen. De eiser heeft wisselende verklaringen afgelegd over zijn vrees voor vervolging bij terugkeer naar Algerije, en de minister heeft op goede gronden geoordeeld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer vreest voor ernstige schade. De rechtbank wijst erop dat de minister de geloofwaardigheid van de asielmotieven niet inhoudelijk heeft beoordeeld, maar wel een risico-inschatting heeft gemaakt. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht een terugkeerbesluit heeft opgelegd, gezien het risico dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten en geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.34799
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser, V-nummer: [V-nummer] , (gemachtigde: mr. A.H. Hekman),
en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister, (gemachtigde: mr. M.M.E. Disselkamp).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1999] . Hij heeft op 19 februari 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 2 september 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de minister. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich voor de zitting afgemeld.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van eisers asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eisers vriend [A] is in 2019 tijdens de overtocht naar Europa overleden. Eiser heeft hierna telefonisch en via sociale media bedreigingen ontvangen van de familie van [A] . Deze bedreigingen zijn in 2022 gestopt. Nadat eiser in 2022 vanuit Europa terugkeerde naar Algerije zijn de ooms van [A] een aantal keer bij het huis van eisers moeder geweest. Deze bedreigingen zijn
gestopt toen eiser in 2024 uit Algerije vertrok. Eiser vreest bij terugkeer voor de ooms van [A] .
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
1) Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2) Problemen door de dood van [A] .
De minister acht de identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. De minister heeft de door de dood van [A] ontstane problemen niet beoordeeld op geloofwaardigheid, omdat zij reden ziet om dit asielmotief enkel op zwaarwegendheid te beoordelen.¹ De minister stelt zich hierover op het standpunt dat de verklaringen van eiser over de door de dood van [A] ontstane problemen op voorhand onvoldoende zwaarwegend zijn om te leiden tot een gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade. De minister concludeert daarom dat de asielaanvraag ongegrond is. Ook krijgt eiser geen reguliere vergunning en legt de minister een terugkeerbesluit met onmiddellijke vertrekplicht en een inreisverbod van twee jaar op.
Heeft eiser procesbelang?
6. De minister heeft op zitting toegelicht dat eiser inmiddels niet meer bij het COa in beeld is. De Dienst Terugkeer en Vertrek heeft navraag gedaan bij het COa en daaruit blijkt dat eiser niet meer bij de gesprekken bij het COa verschijnt en in de week voor de zitting ook niet heeft voldaan aan de meldplicht. De minister heeft medegedeeld dat er geen mob- melding is opgemaakt.
7. Uit vaste rechtspraak van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat als de vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken zonder
aan de minister te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel van moet worden uitgegaan dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. De rechtbank stelt vast dat geen mob-melding is overgelegd. Bovendien hebben eiser en zijn gemachtigde zich voor de zitting schriftelijk afgemeld. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat er geen procesbelang meer is. Het beroep is ontvankelijk.
Heeft de minister ten onrechte het gevaar bij terugkeer naar Algerije niet inhoudelijk beoordeeld?
8. Eiser stelt zich op het standpunt dat de minister, ondanks dat de minister zijn identiteit, nationaliteit en herkomst aannemelijk heeft geacht, het gevaar bij terugkeer naar Algerije ten onrechte niet inhoudelijk heeft beoordeeld. Eiser loopt bij terugkeer naar Algerije een reëel risico op ernstige schade.
9. De rechtbank overweegt als volgt. Volgens het beleid, neergelegd in paragraaf C1/4.1. onder vijf en zes van de Vc kan de geloofwaardigheid van een asielmotief onder bepaalde omstandigheden in het midden gelaten worden. De minister heeft niettemin getoetst of eiser bij terugkeer naar Algerije een reëel risico loopt op ernstige schade in
1. Zie paragraaf C1/4.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
verband met de problemen door de dood van [A] . De rechtbank oordeelt dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer heeft te vrezen voor ernstige schade. De minister heeft hierbij terecht betrokken dat eiser twee keer eerder asiel in Duitsland heeft aangevraagd, maar ook heeft verklaard dat hij geen asiel wilde aanvragen en dit enkel deed om uit vreemdelingenbewaring te komen. Ook heeft eiser tijdens zijn reis naar Nederland in 2022 geen asiel aangevraagd. Verder heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser wisselend heeft verklaard over zijn vrees voor ernstige schade. Eiser heeft verklaard dat hij in 2022 dreigementen kreeg, dat de ooms van [A] bij hem thuis kwamen en zijn moeder onder druk hebben gezet. Eiser heeft ook verklaard dat de ooms van [A] bij hem thuis kwamen, geen problemen maakten en zijn moeder niet bedreigden. Eiser heeft enerzijds verklaard dat hij zal worden vermoord door de ooms van [A] , terwijl eiser anderzijds heeft verklaard dat zij niet specifiek hem willen vermoorden. De minister heeft niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij sinds zijn terugkeer naar Algerije in 2022 verder probleemloos in Algerije heeft verbleven bij zijn zus en eiser daar door de ooms niet persoonlijk is benaderd. De rechtbank oordeelt dat de minister volgens haar beleid heeft gehandeld door de geloofwaardigheidsbeoordeling van de problemen met [A] in het midden te laten en door een risico-inschatting te maken en de zwaarwegendheid te beoordelen. De minister heeft op goede gronden overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Algerije te vrezen heeft voor de ooms van [A] . De beroepsgrond slaagt niet.
10. De rechtbank oordeelt dat de minister de asielaanvraag van eiser terecht heeft afgewezen als ongegrond.
Kon de minister een terugkeerbesluit aan eiser opleggen?
11. Eiser stelt dat de minister ten onrechte een terugkeerbesluit heeft opgelegd. De minister heeft ten onrechte gesteld dat er een risico op onderduiken bestaat.
12. De rechtbank oordeelt dat de minister op goede gronden een terugkeerbesluit aan eiser heeft opgelegd. Op grond van artikel 62, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) dient de vreemdeling - nadat tegen hem een terugkeerbesluit is uitgevaardigd en zijn rechtmatig verblijf is geëindigd – Nederland uit eigen beweging binnen vier weken te verlaten. Op grond van artikel 62, tweede lid onder a, van de Vw kan de minister deze vertrektermijn verkorten en bepalen dat de vreemdeling Nederland onmiddellijk dient te verlaten indien een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken. Wanneer een dergelijk risico moet worden aangenomen volgt uit de artikelen 6.1 juncto 5.1b van het Vreemdelingenbesluit 2000. De rechtbank stelt vast dat de minister de gronden in het terugkeerbesluit heeft benoemd en heeft gemotiveerd. De minister heeft eiser tegengeworpen dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, niet in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding, niet beschikt over voldoende middelen van bestaan en verdacht dan wel veroordeeld is voor een misdrijf. Hieruit volgt het risico op onttrekken aan het toezicht. Eiser heeft in de zienswijze en in de gronden van beroep deze gronden niet betwist. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

13. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Ook heeft de minister terecht een terugkeerbesluit opgelegd. Dat betekent dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
29 november 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.