Op 5 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin eisers, vertegenwoordigd door mr. R.W.J.L. Loonen, een beroep hebben ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de Minister van Asiel en Migratie op hun aanvraag van 30 januari 2024 voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister niet binnen de wettelijk vereiste termijn van 90 dagen heeft beslist en dat eisers de minister rechtsgeldig in gebreke hebben gesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is, omdat de termijn voor het nemen van een besluit is verstreken en er meer dan twee weken zijn verstreken na de ingebrekestelling.
De rechtbank heeft in haar overwegingen verwezen naar relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waaronder artikel 6:2, dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkstelt aan een besluit, en artikel 6:12, dat de mogelijkheid biedt om beroep in te stellen tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft ook het fifo-principe (first in first out) genoemd, dat in acht moet worden genomen bij het bepalen van een nieuwe beslistermijn. De minister heeft aangegeven de aanvraag van eisers in juli 2025 te kunnen behandelen, wat betekent dat er vóór 29 september 2025 een beslissing moet worden genomen.
Daarnaast heeft de rechtbank een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft ook de hoogte van de bestuurlijke dwangsom vastgesteld op € 1.442,-, omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken na de ingebrekestelling. Tot slot heeft de rechtbank de minister veroordeeld in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 437,50 en het betaalde griffierecht van € 187,- aan eisers te vergoeden.